Ezechiël 20:13

13 Maar het huis Israels werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen.

Ezechiël 20:13 Meaning and Commentary

Ezekiel 20:13

But the house of Israel rebelled against me in the wilderness,
&c.] Where they were wholly at the mercy of God, entirely dependent upon him; and miracles were wrought every day for the sustaining and preservation of, them from famine, wild beasts, and enemies; yet they rebelled against the Lord; provoked him bitterly by their manifold transgressions, their ingratitude, unbelief, and idolatry; and this not a few of them only, but the whole body of the people, the house of Israel, the whole family, and that for the space of forty years, ( Psalms 95:9 Psalms 95:10 ) ; they walked not in my statutes;
did not make them the rule of their walk and conversation, and steer the course of their lives and actions by them, as they ought to have done: and they despised my judgments;
as not worthy their notice and regard, as useless and unprofitable; nay, had an aversion to them, and a loathing of them, as the word F8 signifies; such is the corrupt and wicked heart of man; it is enmity against God and his law, and all that is good: which [if] a man do, he shall even live in them;
(See Gill on Ezekiel 20:11); and my sabbaths they greatly polluted;
or "profaned", or "[made them] common" F9; that is, with other days; by going out for manna on them; by gathering sticks upon them; by doing their own work, speaking their own words, and seeking their own pleasure, and worshipping false deities: then I said, I would pour out, my fury upon them in the wilderness to
consume them;
that they should not enter into the land of Canaan; as the generation that came out of Egypt were consumed in the wilderness, excepting two; as the Lord threatened, ( Numbers 14:35 ) .


FOOTNOTES:

F8 (woam) "abjeoerunt", Pagninus; "reprobaverunt", Montanus.
F9 (wllx) "prophanarunt", Vatablus, Piscator, Cocceius.

Ezechiël 20:13 In-Context

11 Daar gaf Ik hun Mijn inzettingen, en maakte hun Mijn rechten bekend, dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven.
12 Daartoe ook gaf Ik hun Mijn sabbatten, om een teken te zijn tussen Mij en tussen hen, opdat zij zouden weten, dat Ik de HEERE ben, Die hen heilige.
13 Maar het huis Israels werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijn inzettingen niet, en verwierpen Mijn rechten; dewelke, zo ze een mens doet, zal hij door dezelve leven; en zij ontheiligden Mijn sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijn grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen.
14 Maar Ik deed het om Mijns Naams wil, opdat die niet ontheiligd werd voor de ogen van die heidenen, voor welker ogen Ik hen uitvoerde.
15 Evenwel hief Ik ook Mijn hand op tot hen in de woestijn, dat Ik hen niet zou brengen in het land, dat Ik hun gegeven had, vloeiende van melk en honig, hetwelk het sieraad is van alle landen;
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.