Ezechiël 24:25

25 En gij, mensenkind! zal het niet zijn, ten dage, als Ik van hen zal wegnemen hun sterkte, de vreugde huns sieraads, den lust hunner ogen en het verlangen hunner zielen, hun zonen en hun dochteren;

Ezechiël 24:25 Meaning and Commentary

Ezekiel 24:25

Also, thou son of man, shall it not be in the day
This question is to be answered in the affirmative: when I take from them their strength;
their king and kingdom, their princes and nobles, their soldiers and men of might and war, their wealth and substance, their city and the inhabitants of it; or rather their temple, in which they placed their strong confidence: so the Targum,

``in the day when I shall take from them the house of their sanctuary;''

and which is called "the joy of their glory"; what they rejoiced and gloried in: the desire of their eyes, and that whereupon they set their mind, their
sons and their daughters;
for to these may those phrases be applied; as well as to the temple; they being desirable to them, to be spared and continued, and on whom the affections of their hearts were set, and for whose welfare they were very solicitous. So some render it "the burden or care of their souls" ^F16; though the Targum applies this, as the other to the temple, paraphrasing it,

``and the delight of their eyes shall be taken from them, and the beloved of their souls, which is better to them than their sons and their daughters.''

---

FOOTNOTES:

F16 (Mvpn avm ta) "onus animae eoram", Munster; "curam, [vel] solicitudinem"; so some in Vatablus.

Ezechiël 24:25 In-Context

23 En uw hoeden zullen op uw hoofden zijn, en uw schoenen aan uw voeten; gij zult niet rouwklagen, noch wenen, maar gij zult in uw ongerechtigheden versmachten, en een iegelijk tegen zijn broeder zuchten.

24 Alzo zal ulieden Ezechiel tot een wonderteken zijn; naar alles, wat hij gedaan heeft, zult gij doen; als dit komt, dan zult gij weten, dat Ik de Heere HEERE ben.

25 En gij, mensenkind! zal het niet zijn, ten dage, als Ik van hen zal wegnemen hun sterkte, de vreugde huns sieraads, den lust hunner ogen en het verlangen hunner zielen, hun zonen en hun dochteren;

26 Dat ten zelfden dage een ontkomene tot u zal komen, om uw oren dat te doen horen?

27 Ten zelven dage zal uw mond bij dien, die ontkomen is, opengedaan worden, en gij zult spreken, en niet meer stom zijn; alzo zult gij hun tot een wonderteken zijn, en zij zullen weten, dat Ik de HEERE ben.