Genesis 19:12

12 Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren, en allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze plaats;

Genesis 19:12 Meaning and Commentary

Genesis 19:12

And the men said unto Lot
When they had got him into the house again, they began to make themselves known unto him, and to acquaint him with the business they came to do: hast thou here any besides?
which they ask not as being ignorant, though angels know not everything relative to men, but to show their great regard to Lot, who had been so kind to them, and so careful of them; that for his sake they would save them all, if they would take the benefit of their protection, and in this they doubtless had the mind of God revealed to them: son in law, and thy sons, and thy daughters;
it should be rendered either "son-in-law, or thy sons, or thy daughters" ^F15; if thou hast any son-in-law that has married a daughter of thine, or any sons of thine own that live from thee; or grandsons, the sons of thy married daughters, as Jarchi interprets it; or any other daughters besides those two we here see: and whatsoever thou hast in the city, bring [them] out of this place;
that is, whatsoever relations he had, whether more near or remote; for as for his goods, whether in his own house, or in any other part of the city, there was no time for saving them.

---

FOOTNOTES:

F15 (Kytnbw Kynbw Ntx) "generum aut filios aut filias", V. L. so Junius & Tremellius, Piscator, Schmidt.

Genesis 19:12 In-Context

10 Doch die mannen staken hun hand uit, en deden Lot tot zich inkomen in het huis, en sloten de deur toe.

11 En zij sloegen de mannen, die aan de deur van het huis waren, met verblindheden, van den kleinste tot aan den grootste, zodat zij moede werden, om de deur te vinden.

12 Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, of uw zonen, of uw dochteren, en allen, die gij hebt in deze stad, breng uit deze plaats;

13 Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven.

14 Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden, en zeide: Maakt u op, gaat uit deze plaats; want de HEERE gaat deze stad verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen als jokkende.