And she gave the savoury meat Seasoned and dressed in such a manner as might be taken for venison: and the bread which she had prepared to eat with it, into the hand of her son Jacob; the dish of meat in one hand, and the bread in the other.
15
Daarna nam Rebekka de kostelijke klederen van Ezau, haar grootsten zoon, die zij bij zich in huis had, en zij trok ze Jakob, haar kleinsten zoon, aan.
16
En de vellen van de geitenbokjes trok zij over zijn handen, en over de gladdigheid van zijn hals.
17
En zij gaf de smakelijke spijzen, en het brood, welke zij toegemaakt had, in de hand van Jakob, haar zoon.
18
En hij kwam tot zijn vader, en zeide: Mijn vader! En hij zeide: Zie, hier ben ik; wie zijt gij, mijn zoon?
19
En Jakob zeide tot zijn vader: Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik heb gedaan, gelijk als gij tot mij gesproken hadt; sta toch op, zit, en eet van mijn wildbraad, opdat uw ziel mij zegene.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.