Genesis 3:2

2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;

Genesis 3:2 Meaning and Commentary

Genesis 3:2

And the woman said unto the serpent
Or to him that spoke in the serpent, which she might take to be a messenger from heaven, a holy angel: had she known who it was, she might be chargeable with imprudence in giving an answer, and carrying on a conversation with him; and yet even supposing this, she might have a good design in her answer; partly to set the matter in a true light, and assert what was truth; and partly to set forth the goodness and liberality of God, in the large provision he had made, and the generous grant he had given them: from this discourse of Eve and the serpent, no doubt Plato ^F7 had his notion of the first men discoursing with beasts: we may eat of the fruit of the trees of the garden;
of all and every one of them, which is to be understood, excepting the one after mentioned; so far are we from being debarred from eating of any, which the speech of the Serpent might imply, that they were allowed to eat of what they pleased, but one.

---

FOOTNOTES:

F7 In Politico, ut supra, (apud Euseb. Praepar. Evangel. l. 12.) c. 14.

Genesis 3:2 In-Context

1 De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?

2 En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;

3 Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.

4 Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven;

5 Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.