Genesis 4:6

6 En de HEERE zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?

Genesis 4:6 Meaning and Commentary

Genesis 4:6

And the Lord said unto Cain, why art thou wroth? and why is
thy countenance fallen?
&c.] Which was said not as being ignorant of his wrath and resentment, but to bring him to a conviction of his sin or sins, which were the cause of God's rejecting his sacrifice, and to repentance and amendment; and to show him that he had no cause to be displeased, either with him or his brother, for the different treatment of him and his offering; since the fault lay in himself, and he had none to blame but his own conduct, which for the future he should take care to regulate according to the divine will, and things would take a different turn.

Genesis 4:6 In-Context

4 En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;

5 Maar Kain en zijn offer zag Hij niet aan. Toen ontstak Kain zeer, en zijn aangezicht verviel.

6 En de HEERE zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?

7 Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur. Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen.

8 En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.