Genesis 42:13

13 En zij zeiden: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie, de kleinste is heden bij onzen vader; doch de een is niet meer.

Genesis 42:13 Meaning and Commentary

Genesis 42:13

And they said, thy servants [are] twelve brethren
Or rather, "were twelve", since one afterwards is said not to be: the sons of one man in the land of Canaan;
of Jacob, who dwelt there; this is said with the same view as before, to show the improbability of their being spies; and, behold, the youngest [is] this day with our father:
meaning Benjamin, whom Joseph was eager to hear of, and no doubt was glad to hear he was alive, and his father also, and that they were both together in the land of Canaan: and one [is] not;
is not in the land of the living, is dead; for so they thought Joseph was, who is the person intended, as appears from what both Reuben and Judah afterwards say, ( Genesis 42:22 ) ( 44:20 ) ; and yet he was before them, and was the person they were speaking to: this must be very striking and affecting to Joseph, who knew full well they meant himself.

Genesis 42:13 In-Context

11 Wij allen zijn eens mans zonen; wij zijn vroom; uw knechten zijn geen verspieders.

12 En hij zeide tot hen: Neen, maar gij zijt gekomen, om te bezichtigen, waar het land bloot is.

13 En zij zeiden: Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, eens mans zonen, in het land Kanaan; en zie, de kleinste is heden bij onzen vader; doch de een is niet meer.

14 Toen zeide Jozef tot hen: Dat is het, wat ik tot u gesproken heb, zeggende: Gij zijt verspieders!

15 Hierin zult gij beproefd worden: zo waarlijk als Farao leeft! indien gij van hier zult uitgaan, tenzij dan, wanneer uw kleinste broeder herwaarts zal gekomen zijn!