Hebreeën 5:11

11 Van Denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt.

Hebreeën 5:11 Meaning and Commentary

Hebrews 5:11

Of whom we have many things to say
Either of Melchizedek, or of Christ, or of his priesthood or of all of these; since the apostle does largely treat of them in the following chapters: he says many things concerning Melchizedek in the seventh chapter, and many things of Christ, and his priesthood, in those that follow; Christ is a large and inexhaustible subject in the Gospel ministry, and what a Gospel minister delights to dwell on; and it is a fund and stock from whence he is furnished with things of the greatest usefulness, and of the utmost importance:

and hard to be uttered;
as were many things respecting Melchizedek, mentioned in ( Hebrews 7:3 ) and also concerning Christ, and his priesthood: abstruse and difficult things are to be looked into, considered, searched after, and insisted on: the whole Scripture is profitable, and the whole counsel of God is to be declared, and things hard to be explained should be attempted; this is the way to an increase of light and knowledge; though it becomes ministers to consult their own abilities, and the capacity of their hearers, that they do not go beyond them:

seeing ye are dull of hearing;
this dulness of hearing is thought by some to arise from their afflictions; or from their attachment to the law of Moses; or rather from their sluggishness, indocility, and want of industry; and often times this arises from pride and prejudice, and irreverence of the word of God; and frequently from the deceitfulness of riches, and the cares of this life.

Hebreeën 5:11 In-Context

9 En geheiligd zijnde, is Hij allen, die Hem gehoorzaam zijn, een oorzaak der eeuwige zaligheid geworden;

10 En is van God genaamd een Hogepriester, naar de ordening van Melchizedek.

11 Van Denwelken wij hebben vele dingen, en zwaar om te verklaren, te zeggen, dewijl gij traag om te horen geworden zijt.

12 Want gij, daar gij leraars behoordet te zijn vanwege den tijd, hebt wederom van node, dat men u lere, welke de eerste beginselen zijn der woorden Gods; en gij zijt geworden, als die melk van node hebben, en niet vaste spijze.

13 Want een iegelijk, die der melk deelachtig is, die is onervaren in het woord der gerechtigheid; want hij is een kind.