Jeremia 26:16

16 Toen zeiden de vorsten en al het volk tot de priesteren en tot de profeten: Aan dezen man is geen oordeel des doods, want hij heeft tot ons gesproken in den Naam des HEEREN, onzes Gods.

Jeremia 26:16 Meaning and Commentary

Jeremiah 26:16

Then said the princes and all the people unto the priests and
to the prophets
Hearing Jeremiah's apology for himself, by which it appeared that he was to be justified in what he had done, took his part, and acquitted him; and the people, who before were on the side of the priests and false prophets; yet hearing what Jeremiah had to say for himself, and also the judgment of the princes, took his part also, and joined with the court in an address to the priests and prophets, who were the chief accusers, and who would fain have had him brought in guilty of death: this man [is] not worthy to die;
or, "the judgment of death is not for this man"; we cannot give judgment against him; he is not guilty of any crime deserving death; (See Gill on Jeremiah 26:11); for he hath spoken to us in the name of the Lord our God;
not in his own name, and of his own head; but in the name of the Lord, and by his order; and therefore was not a false, but a true prophet: what methods they took to know this, and to make it appear to the people, is not said; very probably the settled character of the prophet; their long acquaintance with him, and knowledge of him; his integrity and firmness of mind; the plain marks of seriousness and humility, and a disinterested view, made them conclude in his favour.

Jeremia 26:16 In-Context

14 Doch ik, ziet, ik ben in uw handen; doet mij, als het goed, en als het recht is in uw ogen;

15 Maar weet voorzeker, dat gij, zo gij mij doodt, gewisselijk onschuldig bloed zult brengen op u, en op deze stad, en op haar inwoners; want in der waarheid, de HEERE heeft mij tot u gezonden, om al deze woorden voor uw oren te spreken.

16 Toen zeiden de vorsten en al het volk tot de priesteren en tot de profeten: Aan dezen man is geen oordeel des doods, want hij heeft tot ons gesproken in den Naam des HEEREN, onzes Gods.

17 Ook stonden er mannen op, van de oudsten des lands, en spraken tot de ganse gemeente des volks, zeggende:

18 Micha, de Morastiet, heeft in de dagen van Hizkia, koning van Juda, geprofeteerd, en tot al het volk van Juda gesproken, zeggende: Zo zegt de HEERE des heirscharen: Sion zal als een akker geploegd, en Jeruzalem tot steen hopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten des wouds.