Jeremia 44:1

1 Het woord, dat tot Jeremia geschiedde aan al de Joden, die in Egypteland woonden, die te Migdol woonden, en te Tachpanhes, en te Nof, en in het land Pathros, zeggende:

Jeremia 44:1 Meaning and Commentary

Jeremiah 44:1

The word which came to Jeremiah concerning all the Jews which
dwell in the land of Egypt
Or, "unto all the Jews" ^F20; the word came to him, that it might be delivered to them; or, "against all the Jews" ^F21; they having gone into Egypt contrary to the will of God, and committing idolatry; and the word or sermon is full of threatenings and judgments denounced upon them: which dwell at Migdol, and at Tahpanhes, and at Noph, and in the
country of Pathros:
this prophecy was delivered after the Jews were come to Tahpanhes, or Daphne; see ( Jeremiah 43:7 ) ; and had divided themselves, and were settled in different parts of the kingdom: some continued at Tahpanhes, where were the king's court and palace: others went to Migdol, a place near the Red sea, just at the entrance into Egypt, from the land of Canaan, ( Exodus 14:2 ) ; called, by Herodotus, Magdolus ^F23; and by Adrichomius ^F24 said to be distant about a mile and a quarter from Pelusium, or Sin, the strength of Egypt, ( Ezekiel 30:15 ) ; others took up their residence at Noph, generally thought to be the city of Memphis. The Targum calls it Mappas; the same which is now called Grand Cairo; or, however, this city is near the place where Memphis stood: others dwelt in the country of Pathros, which perhaps had its name from Pathrusim, a son of Mizraim, ( Genesis 10:13 Genesis 10:14 ) . It is thought by Bochart and others to be the country of Thebais in Egypt, the same with the Nomos Phanturites, or Phaturites, of Pliny ^F25; and in this country Jeremiah seems to have been when this word came to him, ( Jeremiah 44:15 ) ; and from hence sent or carried it to the other places: saying; as follows:

---

FOOTNOTES:

F20 (Mydwhyh lk la) "ad omnes Judaeos", V. L. Castalio, Cocceius, Schmidt; "erga omnes", Pagninus, Montanus.
F21 "Contra omnes Judaeos", Junius & Tremellius; "de, [vel] contra", Piscator.
F23 Euterpe, sive l. 2. c. 159.
F24 Theatrum Terrae Sanct. p. 121.
F25 Nat. Hist. l. 5. c. 9.

Jeremia 44:1 In-Context

1 Het woord, dat tot Jeremia geschiedde aan al de Joden, die in Egypteland woonden, die te Migdol woonden, en te Tachpanhes, en te Nof, en in het land Pathros, zeggende:

2 Alzo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Gij hebt gezien al het kwaad, dat Ik gebracht heb over Jeruzalem en over alle steden van Juda; en ziet, zij zijn een woestheid te deze dage, en niemand woont daarin;

3 Vanwege hun boosheid, die zij gedaan hebben, om Mij te tergen, gaande om te roken en andere goden te dienen, die zij niet kenden, zij, gij, noch uw vaders.

4 En Ik heb tot u gezonden al Mijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende, om te zeggen: Doet toch deze gruwelijke zaak niet, die Ik haat.

5 Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, om zich van hun boosheid te bekeren, dat zij anderen goden niet roken.