Jeremia 44:10

10 Zij zijn tot op dezen dag nog niet verbrijzeld van hart, en zij hebben niet gevreesd, noch gewandeld in Mijn wet en in Mijn inzettingen, die Ik voor ulieder aangezicht en voor het aangezicht uwer vaderen gegeven heb.

Jeremia 44:10 Meaning and Commentary

Jeremiah 44:10

They are not humbled [even] unto this day
Not contrite under a sense of their sins, nor truly penitent for them; not humbled before God nor man, so as to acknowledge them, mourn over them, and forsake them. The Targum is,

``they cease not unto this day;''
that is, from committing the same things; which shows they had no true humiliation and contrition for them. This is to be understood, not of the Jews in Babylon only, but chiefly of those in Egypt; there being a change of person from you to they; the Lord not vouchsafing to speak to them who were so obdurate and impenitent, but of them, and to some other, as the prophet, concerning them: neither have they feared;
the Lord; neither his goodness nor his judgments; or served and worshipped him with reverence and godly fear, as became them: nor walked in my law, nor in my statutes, that I set before you, and
before your fathers;
a full proof this that they neither had true repentance for their sins, nor the fear of God in their hearts; for, had they, these would have led them to obedience to the divine will.

Jeremia 44:10 In-Context

8 Tergende Mij door de werken uwer handen, rokende anderen goden in het land van Egypte, alwaar gij gekomen zijt, om daar als vreemdeling te verkeren; opdat gij uzelven uitroeit, en opdat gij wordt tot een vloek, en tot een smaadheid onder alle volken der aarde?
9 Hebt gij vergeten de boosheden uwer vaderen, en de boosheden der koningen van Juda, en de boosheden hunner vrouwen, en uw boosheden, en de boosheden uwer vrouwen, die zij gedaan hebben in het land van Juda en in de straten van Jeruzalem?
10 Zij zijn tot op dezen dag nog niet verbrijzeld van hart, en zij hebben niet gevreesd, noch gewandeld in Mijn wet en in Mijn inzettingen, die Ik voor ulieder aangezicht en voor het aangezicht uwer vaderen gegeven heb.
11 Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ziet, Ik zal Mijn aangezicht tegen ulieden stellen ten kwade, en om gans Juda uit te roeien.
12 En Ik zal het overblijfsel van Juda wegnemen, die hun aangezichten gesteld hebben, om in Egypteland te gaan, om aldaar als vreemdelingen te verkeren; en zij zullen allen in Egypteland verteerd worden; door het zwaard zullen zij vallen, door den honger zullen zij verteerd worden, van den kleinste tot den grootste toe; door het zwaard en door den honger zullen zij sterven; en zij zullen worden tot een vervloeking, tot een ontzetting en tot een vloek, en tot een smaadheid.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.