Jeremia 46:7

7 Wie is deze, die optrekt als een stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren?

Jeremia 46:7 Meaning and Commentary

Jeremiah 46:7

Who [is] this [that] cometh up as a flood
These are either the words of the prophet, who having a vision in prophecy of the march of the Egyptian army from the south to the north, which he compares to a flood; in allusion to the river Nile, which used to overflow its banks, and spread itself over the land; because of the vast numbers of which it consisted; because of the noise it made, and, because of its rapidity and force, threatening to bear all down before it; as wondering, asks, who it was, whose army it was, and to whom it belonged? or they are the words of God, who puts this question, in order to, give an answer to it, and thereby upbraid the Egyptians with their arrogance, pride, and vanity; which would all come to nothing: whose waters are moved as the rivers?
whose numerous armies came with a great noise and force, like the openings of the Nile, the seven gates of it; which were very boisterous, especially in hard gales of wind: it is no unusual thing for large armies to be compared to floods and rivers, which move forcibly and swiftly, and make a large spread; see ( Isaiah 8:7 Isaiah 8:8 ) ( Ezekiel 26:3 Ezekiel 26:19 ) . The Targum is,

``who is this that comes up with his army as a cloud, and covers the earth, and as a fountain of water, whose waters are moved?''

Jeremia 46:7 In-Context

5 Waarom zie Ik, dat zij versaagd en achterwaarts gedreven zijn? Zelfs hun helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien niet om; er is schrik van rondom, spreekt de HEERE.

6 De snelle ontvliede niet, en de held ontkome niet; tegen het noorden, aan den oever der rivier Frath zijn zij gestruikeld en gevallen.

7 Wie is deze, die optrekt als een stroom, wiens wateren zich bewegen als de rivieren?

8 Egypte trekt op als een stroom, en zijn wateren bewegen zich als de rivieren; en hij zegt: Ik zal optrekken, ik zal de aarde bedekken, ik zal de stad, en die daarin wonen, verderven.

9 Trekt op, gij paarden! en raast, gij wagens! en laat de helden uittrekken: de Moren, en de Puteers, die het schild handelen, en de Lydiers, die den boog handelen en spannen.