Jeremia 49:3

3 Huil, o Hesbon! want Ai is verstoord; krijt, gij dochteren van Rabba, gordt zakken aan, drijft misbaar, en loopt om bij de tuinen; want Malcham zal wandelen in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen.

Jeremia 49:3 Meaning and Commentary

Jeremiah 49:3

Howl, O Heshbon
Which was a city of Moab, though it formerly belonged to the Amorites; see ( Jeremiah 48:2 ) ( Numbers 21:26 ) ; it was upon the border of Ammon, and near to Ai, now destroyed; and therefore is called upon to howl and lament, because its destruction also was near at hand, and might be expected; hence Kimchi gathers, that the Ammonites were destroyed before the Moabites: but some have thought that Heshbon was a double city, divided by a river, which ran through it; and that that city which was on one side of the river belonged to Moab, and that on the other side to Ammon: for Ai is spoiled;
not that which was near Jericho in the land of Canaan, but a city in the land of Ammon, thought to be the Gaia of Ptolemy; this seems to be the first city in the country of Ammon that Nebuchadnezzar would lay waste: cry, ye daughters of Rabbah;
the royal city before mentioned; (See Gill on Jeremiah 49:2); either the inhabitants of it, particularly the women, especially the younger women, who would be in the utmost distress on hearing the enemy was so near them, and what had befallen Ai; or the villages about Rabbah, as Kimchi interprets it; that is, as the Targum,

``the inhabitants of the villages of Rabbah:''

gird ye with sackcloth;
as a token of calamity and mourning for it, as was usual: lament, and run to and fro by the hedges;
which Jarchi, Kimchi, and Ben Melech, understand of the enclosures or fences of villages, like those of gardens, fields, and folds, in distinction from walls of cities, and fortified places; but rather it signifies the hedges in the fields, whither, being drove from their habitations, they would seek unto for shelter, and run about among them for safety, lamenting their unhappy case: for their king shall go into captivity;
be taken and carried captive; either their principal governor; or rather Milcom their god, since it follows: [and] his priests and his princes together;
both such as offered sacrifices to him, and attended on and supported his worship: the same is said of Chemosh, the god of the Moabites, ( Jeremiah 48:7 ) .

Jeremia 49:3 In-Context

1 Tegen de kinderen Ammons zegt de HEERE alzo: Heeft dan Israel geen kinderen? Heeft hij geen erfgenaam? Waarom is dan Malcham erfgenaam van Gad, en waarom woont zijn volk in deszelfs steden?

2 Daarom ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik over Rabba der kinderen Ammons een krijgsgeschrei zal doen horen, en zij zal tot een woesten hoop worden, en haar onderhorige plaatsen zullen met vuur aangestoken worden; en Israel zal erven degenen, die hem geerfd hadden, zegt de HEERE.

3 Huil, o Hesbon! want Ai is verstoord; krijt, gij dochteren van Rabba, gordt zakken aan, drijft misbaar, en loopt om bij de tuinen; want Malcham zal wandelen in gevangenis, zijn priesteren en zijn vorsten te zamen.

4 Wat roemt gij op uw dalen? Uw dal is weggevloten, gij afkerige dochter! die op haar schatten vertrouwt, zeggende: Wie zou tegen mij komen?

5 Ziet, Ik zal vreze over u brengen, spreekt de HEERE, de HEERE der heirscharen, van allen, die rondom u zijn, en gijlieden zult, een iegelijk voor zich henen, uitgedreven worden, en niemand zal den omdolende vergaderen.