Jeremia 50:29

29 Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israels.

Jeremia 50:29 Meaning and Commentary

Jeremiah 50:29

Call together the archers against Babylon
The Medes and Persians, who were well skilled in archery, especially the Elamites; see ( Isaiah 22:6 ) ; hence Horace ^F4 makes mention of "Medi pharetra"; and Cyrus in Xenophon ^F5 says, that he had under his command sixty thousand men that wore targets and were archers; (See Gill on Jeremiah 50:9). Some render it "many", as the Targum; and the sense is, either gather many together against Babylon, a large army; or cause many to hear the vengeance against Babylon; publish this good news; so the word used by the Targum signifies; and this will be done by Gospel preachers, with respect to mystical Babylon, ( Revelation 14:6 Revelation 14:8 ) ; all ye that bend the bow, camp against it round about; let none thereof
escape;
surround it on every side; besiege it so closely that none may be able to escape: recompence her according to her work: according to all that she hath
done, do unto her;
which is the law of retaliation; (See Gill on Jeremiah 50:15); and with it compare ( Revelation 18:6 ) ; for she hath been proud against the Lord, against the Holy One of
Israel;
behaved haughtily and contemptuously towards the Lord and his people; burning the city and temple of Jerusalem; profaning the vessels of it, and ill treating the captive Jews; so the Targum,

``because she hath spoken ill against the people of the Lord, saying words which were not right before the Holy One of Israel;''

which may fitly be applied to antichrist the man of sin, sitting in the temple of God, showing himself as God; opening his mouth in blasphemy against him and his saints, ( 2 Thessalonians 2:4 ) ( Revelation 13:5 Revelation 13:6 ) .

---

FOOTNOTES:

F4 Carmin. l. 2. Ode 16.
F5 Cyropaedia, l. 2. c. 1.

Jeremia 50:29 In-Context

27 Doodt met het zwaard al haar varren, laat ze afgaan ter slachting; wee over hen, want hun dag is gekomen, de tijd hunner bezoeking!

28 Er is een stem der gevluchten en ontkomenen uit het land van Babel, om in Sion te verkondigen de wraak des HEEREN, onzes Gods, de wraak Zijns tempels.

29 Laat u horen tegen Babel, gij schutters! gij allen, die den boog spant! legert u tegen haar rondom, laat niemand van hen ontkomen; vergeldt haar naar haar werk, doet haar naar alles, wat zij gedaan heeft; want zij heeft trotselijk gehandeld tegen den HEERE, tegen den Heilige Israels.

30 Daarom zullen haar jongelingen vallen op haar straten, en al haar krijgslieden te dien dage uitgeroeid worden, spreekt de HEERE.

31 Ziet, Ik wil aan u, gij trotse! spreekt de HEERE, de HEERE der heirscharen; want uw dag is gekomen, de tijd, dat Ik u bezoeken zal.