Jeremia 51:13

13 Gij, die aan vele wateren woont, die machtig zijt van schatten! uw einde is gekomen, de maat uwer gierigheid.

Jeremia 51:13 Meaning and Commentary

Jeremiah 51:13

O thou that dwellest upon many waters
Here Babylon is addressed, either by the Lord, or by the prophet, or the godly Jews; who is described by her, situation, which was by the great river Euphrates; which being branched out into several canals or rivers, both ran through it, and encompassed it; hence mention is made of the rivers of Babylon, ( Psalms 137:1 ) ; and a fit emblem this city was of mystical Babylon, which is also said to sit on many waters, interpreted of people and nations, ( Revelation 17:1 Revelation 17:15 ) ; and which Kimchi here interprets of an affluence of good things, though he admits of the literal sense of the words: abundant in treasures:
of corn, and of the fruits of the earth, and so in condition to hold out a siege, as well as strongly fortified by art and nature, before described; and of gold and silver, the sinews of war, which she had got together, partly by commerce, and partly by the spoil of other nations; and yet neither her situation nor her affluence could secure her from ruin: thine end is come, [and] the measure of thy covetousness;
this flourishing city was now near its end, and with it the whole Babylonish monarchy; the time fixed by the Lord, for the duration of one and the other, was now come; and whereas her covetousness was insatiable, and would have known no bounds, for the enlargement of her dominions, and for the accumulation of more wealth and riches; God set a limit to it, beyond which it should not go; which measure was now filled up, and the time for it expired. The Targum is,

``the day of thy destruction is come, and the time of the visitation of thy wickedness,''

Jeremia 51:13 In-Context

11 Zuivert de pijlen, rust de schilden volkomenlijk toe; de HEERE heeft den geest der koningen van Medie opgewekt; want Zijn voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve; want dit is de wraak des HEEREN, de wraak Zijns tempels.

12 Verheft de banier op de muren van Babel, versterkt de wacht, stelt wachters, bereidt de lagen; want gelijk de HEERE heeft voorgenomen, alzo heeft Hij gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft.

13 Gij, die aan vele wateren woont, die machtig zijt van schatten! uw einde is gekomen, de maat uwer gierigheid.

14 De HEERE der heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel: Ofschoon Ik u met mensen als met kevers vervuld heb, nochtans zullen zij elkander een vreugdegeschrei over u toeroepen!

15 Die de aarde gemaakt heeft door Zijn kracht, Die de wereld bereid heeft door Zijn wijsheid, en den hemel uitgebreid door Zijn verstand;