Jeremia 51:25

25 Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg! spreekt de HEERE, gij, die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands.

Jeremia 51:25 Meaning and Commentary

Jeremiah 51:25

Behold, I [am] against thee, O destroying mountain, saith the
Lord, which destroyest all the earth
Babylon is called a mountain, though situated in a plain, because of its high walls, lofty towers, and hanging gardens, which made it look at a distance like a high mountain, as Lebanon, and others: or because it was a strong fortified city; so the Targum renders it, O destroying city: or because of its power and grandeur as a monarchy, it being usual to compare monarchies to mountains; see ( Isaiah 2:2 ) ( Zechariah 4:7 ) ; here called a "destroying" one for a reason given, because it destroyed all the earth, all the nations and kingdoms of it: the same character is given of mystical Babylon and its inhabitants, ( Revelation 11:18 ) : and I will stretch out mine hand upon thee:
in a way of vindictive wrath, pouring it out upon her, and inflicting his judgments on her; laying hold on and seizing her in a furious manner, as a man does his enemy, when he has found him: and roll them down from the rocks;
towers and fortresses in Babylon, which looked like rocks, but should be now demolished: and will make thee a burnt mountain:
reduced to cinders and ashes by the conflagration of it: or, "a burning mountain": like Etna and Vesuvius; we never read of the burning of literal Babylon, but we do of mystical Babylon: see ( Revelation 18:8 ) ; and with this compare ( Revelation 8:8 ) . The Targum renders it, a burnt city.

Jeremia 51:25 In-Context

23 En door u zal Ik in stukken slaan den herder en zijn kudde; en door u zal Ik in stukken slaan den akkerman en zijn juk ossen; en door u zal Ik in stukken slaan landvoogden en overheden.
24 Maar Ik zal Babel en allen inwoneren van Chaldea vergelden al hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Sion, voor ulieder ogen, spreekt de HEERE.
25 Ziet, Ik wil aan u, gij verdervende berg! spreekt de HEERE, gij, die de ganse aarde verderft, en Ik zal Mijn hand tegen u uitstrekken, en u van de steenrotsen afwentelen, en zal u stellen tot een berg des brands.
26 En zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoek, ook geen steen tot fondamenten; want gij zult tot eeuwige woestheden zijn, spreekt de HEERE.
27 Verheft de banier in het land, blaast de bazuin onder de heidenen, heiligt de heidenen tegen haar, roept tegen haar bijeen de koninkrijken van Ararat, Minni en Askenaz; bestelt een krijgsoverste tegen haar, brengt paarden opwaarts, als ruige kevers!
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.