Jeremia 6:8

8 Laat u tuchtigen, Jeruzalem! opdat Mijn ziel niet van u afgetrokken worde, opdat Ik u niet stelle tot een woestheid, tot een onbewoond land.

Jeremia 6:8 Meaning and Commentary

Jeremiah 6:8

And be thou instructed, O Jerusalem
Or "corrected" ^F19; receive discipline or instructions by chastisements and corrections, return by repentance, that the evils threatened may not come: this shows the affection of the Lord to his people, notwithstanding all their sins; that their amendment, and not their destruction, were pleasing to him; that it was with reluctance he was about to visit them in the manner threatened; and that even now it was not too late, provided they were instructed and reformed; but, if not, they must expect what follows: lest my soul depart from thee;
his Shechinah, or divine Presence, and all the tokens of his love, favour, and good will. The Targum interprets it of the Word of the Lord,

``lest my Word cast thee off;''

see ( Romans 11:1 ) , or, "lest my soul pluck itself from thee"; or "be plucked" ^F20, and separated from thee: the phrase denotes an utter separation, a forcible one, joined with the utmost abhorrence and detestation. In ( Ezekiel 23:18 ) , it is rendered, "my mind was alienated"; it denotes disunion and disaffection. Lest I make thee desolate, a land not inhabited;
the Targum adds, by way of illustration,

``as the land of Sodom;''

so that not a man should dwell in it; see ( Jeremiah 4:25 Jeremiah 4:27 Jeremiah 4:29 ) .

---

FOOTNOTES:

F19 (yrowh) "cape disciplinam", Vatablus; "admitte disciplinam", Cocceius; "castigationem", Schmidt.
F20 (Kmm yvpn eqt Np) "ut non luxetur, [vel] avellatur anima mea a te", Vatablus, Junius & Tremellius, Schmidt.

Jeremia 6:8 In-Context

6 Want zo zegt de HEERE der heirscharen: Houwt bomen af, en werpt een wal op tegen Jeruzalem; zij is de stad, die bezocht zal worden; in het midden van haar is enkel verdrukking.

7 Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij haar boosheid op; geweld en verstoring wordt in haar gehoord, weedom en plaging is steeds voor Mijn aangezicht.

8 Laat u tuchtigen, Jeruzalem! opdat Mijn ziel niet van u afgetrokken worde, opdat Ik u niet stelle tot een woestheid, tot een onbewoond land.

9 Zo zegt de HEERE der heirscharen: Zij zullen Israels overblijfsel vlijtiglijk nalezen, gelijk een wijnstok; breng uw hand weder, gelijk een wijnlezer, aan de korven.

10 Tot wie zal ik spreken en betuigen, dat zij het horen? Ziet, hun oor is onbesneden, dat zij niet kunnen toeluisteren; ziet, het woord des HEEREN is hun tot een smaad, zij hebben geen lust daartoe.