Jesaja 25:5

5 Gelijk de hitte in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken; gelijk de hitte door de schaduw ener dikke wolk, zal het gezang der tirannen vernederd worden.

Jesaja 25:5 Meaning and Commentary

Isaiah 25:5

Thou shalt bring down the noise of strangers
Such as are strangers to God and godliness, to Christ, his Gospel, and truths, to the Spirit and his operations of grace; the clamour and noise of such against true religion, and the professors of it, their persecuting rage and fury, this the Lord in his own time will bring down, and cause to cease, and it shall be heard no more: as the heat in a dry place:
which parches the earth, and burns and dries up the grass and fruits of it; to which persecution is compared: [even] the heat with the shadow of a cloud;
as that is brought down, and caused to cease by the shadow of a cloud, sheltering from the scorching beams of the sun, and by letting down rain, which moistens the earth; so the Lord protects his people from the fury of persecution, and abates it by the interposition of his power and providence; and at last puts an end to it: the branch of the terrible ones shall be made low;
meaning the most eminent of them; a branch being put for a most eminent person, ( Isaiah 4:2 ) ( Psalms 80:15 ) perhaps the pope of Rome is meant, the head of the antichristian party, the principal of the terrible persecutors, who shall be brought low and destroyed by Christ, at his coming. Some render it, "the song of the terrible ones shall be brought low" ^F4; it will be brought a note lower; their triumphing will be at an end; the voice of harpers and musicians, of pipers and trumpeters, will be heard no more among them; but instead thereof weeping and howling, ( Revelation 18:9 Revelation 18:11 Revelation 18:18 Revelation 18:22 Revelation 18:23 ) .

---

FOOTNOTES:

F4 (hney Myuyre rymz) "cantus fortium humiliabitur, vel humiliabit se", Vatablus; see Cant. ii. 12.

Jesaja 25:5 In-Context

3 Daarom zal U een machtig volk eren, de stad der tirannische volken zal U vrezen.

4 Want Gij zijt den arme een Sterkte geweest, een Sterkte den nooddruftige, als hem bange was; een Toevlucht tegen den vloed, een Schaduw tegen de hitte; want het blazen der tirannen is als een vloed tegen een wand.

5 Gelijk de hitte in een dorre plaats, zult Gij de onstuimigheid der vreemdelingen nederdrukken; gelijk de hitte door de schaduw ener dikke wolk, zal het gezang der tirannen vernederd worden.

6 En de HEERE der heirscharen zal op dezen berg allen volken een vetten maaltijd maken, een maaltijd van reinen wijn, van vet vol mergs, van reine wijnen, die gezuiverd zijn.

7 En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmede alle volken bewonden zijn, en het deksel, waarmede alle natien bedekt zijn.