Jesaja 45:10

10 Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij?

Jesaja 45:10 Meaning and Commentary

Isaiah 45:10

Woe unto him that saith unto his father, what begettest thou?
&c.] That quarrels with him, and complains of him, because he was not of the other sex, or not so wise, or so rich, or so handsome, as others: or to the woman;
disdaining to call her mother: what hast thou brought forth?
equally as absurd and impious it was in the Jews to quarrel with Christ for his conversation with sinners, and the reception of them; or for the regeneration of such persons; or to find fault with God for the conversion of the Gentiles, and resent it, and be angry at it, as they were; see ( Romans 10:19 Romans 10:20 ) ( 1 Thessalonians 2:16 ) .

Jesaja 45:10 In-Context

8 Drupt, gij hemelen! van boven af, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid; en de aarde opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruiten; Ik, de HEERE, heb ze geschapen.
9 Wee dien, die met zijn Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven! Zal ook het leem tot zijn formeerder zeggen: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft geen handen?
10 Wee dien, die tot den vader zegt: Wat genereert gij? en tot de vrouw: Wat baart gij?
11 Alzo zegt de HEERE, de Heilige Israels, en deszelfs Formeerder: Zij hebben Mij van toekomende dingen gevraagd; van Mijn kinderen, zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven?
12 Ik heb de aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen; Ik ben het! Mijn handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.