Jesaja 63:5

5 En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund,

Jesaja 63:5 Meaning and Commentary

Isaiah 63:5

And I looked, and there was none to help
As, in the first redemption and salvation by Christ here on earth, there were none among the angels, nor any of the sons of men, to help him and assist him therein, none but Jehovah the Father; so, in this latter salvation, the church and people of God will be reduced to such a low, helpless, and forlorn condition, that there will be none to lend an assisting hand; their deliverance will appear most manifestly to be the sole work of almighty power: and I wondered that there was none to uphold;
not the Saviour and Redeemer, he needed none; but his people under their sufferings, trials, and exercises, and his sinking, dying, cause and interest: this is spoken after the manner of men, and to make the salvation appear the more remarkable, distinguishing, and great, and solely his own work; for otherwise expectation and disappointment, consternation and amazement, as the word ^F18 signifies, cannot be properly ascribed to this great Redeemer: therefore mine own arm brought salvation unto me;
to himself, his mystical self, his church and people, and for his own glory; a salvation which his own omnipotent arm could only effect; (See Gill on Isaiah 59:16), and my fury it upheld me;
his zeal for his church and people, and his indignation against their enemies, excited his almighty power on their behalf, and carried him through the work of their deliverance and salvation he engaged in; see ( Isaiah 9:7 ) .

---

FOOTNOTES:

F18 (Mmwtvaw) "et obstupui, Musculus; stupefactus sum", Vatablus; "et obstupesceban", Cocceius; "stupebam", Vitringa.

Jesaja 63:5 In-Context

3 Ik heb de pers alleen getreden, en er was niemand van de volken met Mij; en Ik heb hen getreden in Mijn toorn, en heb hen vertrapt in Mijn grimmigheid; en hun kracht is gesprengd op Mijn klederen, en al Mijn gewaad heb Ik bezoedeld.

4 Want de dag der wraak was in Mijn hart, en het jaar Mijner verlosten was gekomen.

5 En Ik zag toe, en er was niemand die hielp; en Ik ontzette Mij, en er was niemand, die ondersteunde; daarom heeft Mijn arm Mij heil beschikt, en Mijn grimmigheid heeft Mij ondersteund,

6 En Ik heb de volken vertreden in Mijn toorn, en Ik heb hen dronken gemaakt in Mijn grimmigheid; en Ik heb hun kracht ter aarde doen nederdalen.

7 Ik zal de goedertierenheden des HEEREN vermelden, den veelvoudigen lof des HEEREN, naar alles, wat de HEERE ons heeft bewezen, en de grote goedigheid aan het huis van Israel, die Hij hun bewezen heeft, naar Zijn barmhartigheden, en naar de veelheid Zijner goedertierenheden.