Jesaja 8:12

12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt niet.

Jesaja 8:12 Meaning and Commentary

Isaiah 8:12

Say ye not, a confederacy
With the king of Assyria, or any other; do not cry it up as a right thing, and express pleasure and satisfaction in it, and encourage others to come into it, and vote for it, and declare an approbation of it; or a "rebellion", as the Targum, that is, against Ahaz; and so deliver up the kingdom of the house of David into the hands of its enemies: to all [them] to whom this people shall say, a confederacy:
who either were for entering into an alliance with the Assyrian monarch, and sending for him to help; or were for joining with their enemies, to the subversion of the present government. Jarchi interprets this of Shebna the Scribe, and his company; who, as he suggests, conspired against Hezekiah, and secretly made an agreement with Sennacherib king of Assyria; but the former sense is best: neither fear their fear, nor be afraid:
let not the same fear possess you as does them, on account of Syria and Israel combining together against Judah; nor be afraid of their two kings, as they were; since there was nothing to fear from them; it being impossible that the kingdom of Judah should fail until Shiloh came, or Immanuel was born of a virgin in it; nor does it become the people of God, and especially his prophets and ministers, to be afraid of men; since the fear of men brings a snare. See ( 1 Peter 3:14 ) .

Jesaja 8:12 In-Context

10 Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons!

11 Want alzo heeft de HEERE tot mij gezegd, met een sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op den weg dezes volks, zeggende:

12 Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt niet.

13 Den HEERE der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw vreze, en Hij zij uw verschrikking.

14 Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen van Israel, tot een strik en tot een net den inwoners te Jeruzalem.