Joël 2:22

22 Vreest niet, gij beesten des velds! want de weiden der woestijn zullen weder jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de wijnstok en vijgeboom zullen hun vermogen geven.

Joël 2:22 Meaning and Commentary

Joel 2:22

Be not afraid, ye beasts of the field
Which before groaned, and were perplexed for want of pasture, and cried because of the drought, ( Joel 1:18 Joel 1:20 ) ; perhaps the Gentiles may be here designed, in the mystic and spiritual sense, in distinction from the Jews, the children of Zion, in ( Joel 2:23 ) ; for the pastures of the wilderness do spring;
grass in abundance springs up in them, and covers them, so that there was plenty of food for the beasts of the field: for the tree beareth her fruit;
brings forth and bears fruit suitable to it, agreeable to its nature: the fig tree and the vine do yield their strength;
send forth their branches, put forth their buds, their leaves and fruit. This and the preceding clause cannot be understood as a reason why the beasts of the field should not be afraid, for they relate not to them, but to men; and may serve to confirm the mystic sense of the words, as they may refer to the great fruitfulness produced in the wilderness of the Gentile world, through the preaching of the Gospel in the times of the Messiah; which are more clearly pointed at in ( Joel 2:23 ) ; and which were introduced with great outward peace and plenty; and the Jews ^F6 by the tree bearing her fruit, in the preceding clause, understand barren trees bearing fruit.

---

FOOTNOTES:

F6 T. Bab. Cetubot, fol. 112. 2.

Joël 2:22 In-Context

20 En Ik zal dien van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land, zijn aangezicht naar de Oostzee, en zijn einde naar de achterste zee; en zijn stank zal opgaan, en zijn vuiligheid zal opgaan; want hij heeft grote dingen gedaan.

21 Vrees niet, o land! verheug u, en wees blijde; want de HEERE heeft grote dingen gedaan.

22 Vreest niet, gij beesten des velds! want de weiden der woestijn zullen weder jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de wijnstok en vijgeboom zullen hun vermogen geven.

23 En gij, kinderen van Sion! verheugt u en zijt blijde in den HEERE, uw God; want Hij zal u geven dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen in de eerste maand.

24 En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.