Johannes 4:11

11 De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water?

Johannes 4:11 Meaning and Commentary

John 4:11

The woman saith unto him, Sir
Which was an usual, way in those countries, of addressing men, and especially strangers; and expresses no uncommon respect to Christ, of whose dignity and greatness she was, entirely ignorant; and at whom she was now scoffing; for so the following words are to be understood:

thou hast nothing to draw with;
no pail, or bucket, or rope, to let it down with, as Nonnus adds; for it seems, there was no bucket, or vessel, fastened at the well for the common use, but everyone brought one with them, when they came to draw: though it is strange there was not one; since, according to common usage, and even of the Jews ^F21,

``a public well had, (lwq) , "a bucket", or pitcher; but a private well had no bucket:''

and the well is deep;
that which is now called Jacob's well, is by some said to be forty cubits deep, and by others thirty five yards:

from whence then hast thou that living water?
this she said in a sneering, scoffing manner: she reasoned with him, either that he must have it out of this well; but that could not be, since he had no vessel to draw with, and the well was so deep, that he could not come at the water without one; or he must have it from some neighbouring spring; upon which she scoffs at him in the following manner.

---

FOOTNOTES:

F21 T. Hieros. Erubin, fol. 20. 2.

Johannes 4:11 In-Context

9 Zo zeide dan de Samaritaanse vrouw tot Hem: Hoe begeert Gij, Die een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap met de Samaritanen.

10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en Wie Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben.

11 De vrouw zeide tot Hem: Heere! Gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep; van waar hebt Gij dan het levend water?

12 Zijt Gij meerder dan onze vader Jakob, die ons den put gegeven heeft, en hijzelf heeft daaruit gedronken, en zijn kinderen en zijn vee?

13 Jezus antwoordde, en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten: