Jozua 10:6

6 De mannen nu van Gibeon zonden tot Jozua, in het leger van Gilgal, zeggende: Trek uw handen niet af van uw knechten, kom haastelijk tot ons op, en verlos ons, en help ons; want al de koningen der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons vergaderd.

Jozua 10:6 Meaning and Commentary

Joshua 10:6

And the men of Gibeon sent unto Joshua to the camp to Gilgal,
&c.] Which some think they did when besieged, and not before, which showed their faith in the power of God, whom they now professed; but it is not likely that they should defer sending for help so long, since it is reasonable to suppose they might have heard of the design of the five kings against them; or that they should be able to send out messengers when surrounded on all sides; it may be better therefore to render the words, "had sent" ^F13, which they did as soon as they heard of the preparations made by the five kings to war with them, and of their rendezvous at Jerusalem, and especially as soon as they had information of their march towards them:

saying, slack not thine hands from thy servants;
they entreat that he would not neglect them, be indifferent to them, and delay to assist them, since they were his subjects; and were entitled to his protection:

come up to us quickly, and save us, and help us;
they did not doubt, if he made haste and helped them, but they should be saved by him:

for all the kings of the Amorites that dwell in the mountains are
gathered together against us.
Jerusalem lay among mountains, and Hebron was in the hill country in Judea, see ( Psalms 125:2 ) ( Joshua 21:11 ) ( Luke 1:39 ) ; and the other cities were doubtless in a like situation.

---

FOOTNOTES:

F13 (whlvyw) "sed miserant", Piscator; so Pool and Patrick.

Jozua 10:6 In-Context

4 Komt op tot mij, en helpt mij, dat wij Gibeon slaan; omdat zij vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israels.

5 Toen werden verzameld en kwamen op, vijf koningen der Amorieten, de koning van Jeruzalem, de koning van Hebron, de koning van Jarmuth, de koning van Lachis, de koning van Eglon, zij en al hun legers; en zij belegerden Gibeon, en krijgden tegen haar.

6 De mannen nu van Gibeon zonden tot Jozua, in het leger van Gilgal, zeggende: Trek uw handen niet af van uw knechten, kom haastelijk tot ons op, en verlos ons, en help ons; want al de koningen der Amorieten, die op het gebergte wonen, hebben zich tegen ons vergaderd.

7 Toen toog Jozua op van Gilgal, hij en al het krijgsvolk met hem, en alle strijdbare helden.

8 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Vrees u niet voor hen, want Ik heb ze in uw hand gegeven; niemand van hen zal voor uw aangezicht bestaan.