Jozua 12:4

4 Daartoe de landpale van Og, den koning van Bazan, die van het overblijfsel der reuzen was, wonende te Astharoth en te Edrei.

Jozua 12:4 Meaning and Commentary

Joshua 12:4

And the coast of Og king of Bashan
The country that he reigned over, who was another king of the Amorites, smitten by Israel in the times of Moses:

[which was] of the remnant of the giants; (See Gill on Deuteronomy 3:11):

that dwelt at Ashtaroth and at Edrei;
of which two places see ( Deuteronomy 1:4 ) ; it seems as if Og had a palace in each of those cities, and sometimes was at one and sometimes at another, as is usual with kings.

Jozua 12:4 In-Context

2 Sihon, de koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; die van Aroer af heerste, welke aan den oever der beek Arnon is, en over het midden der beek en de helft van Gilead, en tot aan de beek Jabbok, de landpale der kinderen Ammons;
3 En over het vlakke veld tot aan de zee van Cinneroth tegen het oosten, en tot aan de zee des vlakken velds, de Zoutzee, tegen het oosten, op den weg naar Beth-Jesimoth; en van het zuiden beneden Asdoth-Pisga.
4 Daartoe de landpale van Og, den koning van Bazan, die van het overblijfsel der reuzen was, wonende te Astharoth en te Edrei.
5 En heerste over den berg Hermon, en over Salcha, en over geheel Bazan, tot aan de landpale der Gezurieten, en der Maachathieten; en de helft van Gilead, de landpale van Sihon, den koning van Hesbon.
6 Mozes, de knecht des HEEREN, en de kinderen Israels sloegen hen, en Mozes, de knecht des HEEREN, gaf aan de Rubenieten en aan de Gadieten, en aan den halven stam van Manasse, dat land tot een erfelijke bezitting.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.