Klaagliederen 1:18

18 Tsade. De HEERE is rechtvaardig, want ik ben Zijn mond wederspannig geweest; hoort toch, alle gij volken, en ziet mijn smart; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn in de gevangenis gegaan.

Klaagliederen 1:18 Meaning and Commentary

Lamentations 1:18

The Lord is righteous
Or, "righteous [is] he the Lord" {g}; in all these dispensations of his providence, how afflictive and severe soever they may seem to be; however the enemies of the church and people of God might transgress just bounds, and act the cruel and unrighteous part; yet good men will always own that God is righteous in all his ways, and that there is no unrighteousness in him; though they sometimes know not how to reconcile his providences to his promises, and especially to his declared love and affection to them; see ( Jeremiah 12:1 ) ; the reason, clearing God of all injustice, follows: for I have rebelled against his commandment;
or, "his mouth" F8: the word of his mouth, which he delivered by word of mouth at Mount Sinai, or by his prophets since; and therefore was righteously dealt with, and justly chastised. The Targum makes these to be the words of Josiah before his death, owning he had done wrong in going out against Pharaohnecho, contrary to the word of the Lord; and the next clause to be the lamentation of Jeremiah upon his death: though they are manifestly the words of Jerusalem or Zion, whom the prophet personates, saying, hear, I pray you, all people, and behold my sorrow;
directing herself to all compassionate persons, to hearken and attend to her mournful complaint, and to consider her sorrow, the nature and cause of it, and look upon her with an eye of pity in her sorrowful circumstances: my virgins and my young men are gone into captivity;
in Babylon; being taken and carried thither by the Chaldeans; had it been only her ancient men and women, persons worn out with age, that could have been of little use, and at most but of a short continuance, the affliction had not been so great; but her virgins and young men, the flower of the nation, and by whom it might have been supported and increased; for these to be carried away into a strange land must be matter of grief and sorrow.


FOOTNOTES:

F7 (hwhy awh qydu) "justus ipse est Jehovah", Cocceius.
F8 (whyp) "ori ejus", Pagninus, Montanus; Piscator, Cocceius.

Klaagliederen 1:18 In-Context

16 Ain. Om dezer dingen wille ween ik; mijn oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die mijn ziel zou verkwikken, verre van mij is; mijn kinderen zijn verwoest, omdat de vijand de overhand heeft.
17 Pe. Sion breidt haar handen uit, daar is geen trooster voor haar; de HEERE heeft van Jakob geboden, dat die rondom hem zijn, zijn tegenpartijders zouden zijn; Jeruzalem is als een afgezonderde vrouw onder hen.
18 Tsade. De HEERE is rechtvaardig, want ik ben Zijn mond wederspannig geweest; hoort toch, alle gij volken, en ziet mijn smart; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn in de gevangenis gegaan.
19 Koph. Ik riep tot mijn liefhebbers, maar zij hebben mij bedrogen; mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad den geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, opdat zij hun ziel mochten verkwikken.
20 Resch. Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer wederspannig geweest; van buiten heeft mij het zwaard van kinderen beroofd, van binnen is als de dood.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.