Leviticus 1:11

11 En hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar noordwaarts, voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen zijn bloed rondom op het altaar sprengen.

Leviticus 1:11 Meaning and Commentary

Leviticus 1:11

And he shall kill it on the side of the altar northward
before the Lord
This is a circumstance not mentioned in the killing of the bullock: Maimonides ^F7 says, there was a square place from the wall of the altar northward, to the wall of the court, and it was sixty cubits, and all that was over against the breadth of this, from the wall of the porch to the eastern wall, and it is seventy six cubits; and this foursquare place is called the "north", for the slaying of the most holy things; so that it seems this being a large place, was fittest for this purpose. Aben Ezra intimates, as if some respect was had to the situation of Mount Zion; his note is, "on the side of the altar northward", i.e. without, and so "the sides of the north", ( Psalms 48:2 ) for so many mistake who say that the tower of Zion was in the midst of Jerusalem; and with this agrees Mr. Ainsworth's note on ( Leviticus 6:25 ) hereby was figured, that Christ our sin offering should be killed by the priests in Jerusalem, and Mount Sion, which was on "the sides of the north", ( Psalms 48:2 ) crucified on Mount Calvary, which was on the northwest side of Jerusalem; as by the Jews' tradition, the morning sacrifice was killed at the northwest horn of the altar ^F8:

and the priests, Aaron's sons, shall sprinkle the blood round about
upon the altar; (See Gill on Leviticus 1:5).

---

FOOTNOTES:

F7 In Misn. Zebachim, c. 5. sect. 1.
F8 Misn. Tamid, c. 4. sect. 1.

Leviticus 1:11 In-Context

9 Doch zijn ingewand, en zijn schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.

10 En indien zijn offerande is van klein vee, van schapen of van geiten, ten brandoffer, zal hij een volkomen mannetje offeren.

11 En hij zal dat slachten aan de zijde van het altaar noordwaarts, voor het aangezicht des HEEREN; en de zonen van Aaron, de priesters, zullen zijn bloed rondom op het altaar sprengen.

12 Daarna zal hij het in zijn stukken delen, mitsgaders zijn hoofd en zijn smeer; en de priester zal die schikken op het hout, dat op het vuur is, hetwelk op het altaar is.

13 Doch het ingewand en de schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal dat alles offeren en aansteken op het altaar; het is een brandoffer, een vuuroffer, tot een liefelijken reuk den HEERE.