Leviticus 20:24

24 En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit, een land vloeiende van melk en honig; Ik ben de HEERE, uw God, Die u van de volken afgezonderd heb!

Leviticus 20:24 Meaning and Commentary

Leviticus 20:24

But I have said unto you, ye shall inherit the land
Promised it unto them, as he had to their fathers, Abraham, Isaac, and Jacob, and also to them; or he had said the above things unto them, that they, observing them, might possess the land of Canaan, and continue therein, which is the sense of the Targum of Jonathan: the Jews say, that the right of inheritance belonged to them, from Shem the son of Noah, whose portion it was, and which they gather from Melchizedek being king of Salem, whom they take to be Shem; and they say, the Canaanites only dwelt in it to make it better, till they should come and inherit it: and I will give it unto you to possess it;
in whose gift it was, and who had a right to dispose of it; and could give them a good title to it, and secure them in the possession of it: a land that floweth with milk and honey;
abounding with all good things, with all the comforts of life, with everything both for necessity and delight; see ( Exodus 3:8 ) ; I [am] the Lord your God, which have separated you from [other]
people;
had chosen them above all people, to be a special and peculiar people to him; had distinguished them by his favours, and had given them particular laws and ordinances, to observe and walk according to them, different from all other nations, which it became them carefully to regard.

Leviticus 20:24 In-Context

22 Onderhoudt dan al Mijn inzettingen en al Mijn rechten, en doet dezelve; opdat u dat land, waarheen Ik u brenge, om daarin te wonen, niet uitspuwe.
23 En wandelt niet in de inzettingen des volks, hetwelk Ik voor uw aangezicht uitwerp; want al deze dingen hebben zij gedaan; daarom ben Ik op hen verdrietig geworden.
24 En Ik heb u gezegd: Gij zult hun land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat geven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit, een land vloeiende van melk en honig; Ik ben de HEERE, uw God, Die u van de volken afgezonderd heb!
25 Daarom zult gij onderscheid maken tussen reine en onreine beesten, en tussen het onreine en reine gevogelte; en gij zult uw zielen niet verfoeilijk maken aan de beesten en aan het gevogelte, en aan al wat op den aardbodem kruipt, hetwelk Ik voor u afgezonderd heb, opdat gij het onrein houdt.
26 En gij zult Mij heilig zijn, want Ik, de HEERE, ben heilig; en Ik heb u van de volken afgezonderd, opdat gij Mijns zoudt zijn.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.