Leviticus 25:11

11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden.

Leviticus 25:11 Meaning and Commentary

Leviticus 25:11

A jubilee shall that fiftieth year be unto you
Which, clearly shows, that not the forty ninth year was the year of jubilee, as many learned men have asserted, chiefly induced by this reason, because two years would come together in which were no sowing reaping; but that God, that could cause the earth to forth fruit for three years, ( Leviticus 25:21 ) ; could make it bring forth enough for four years; and in order to make their sentiment agree with this passage, they are obliged to make the foregoing jubilee one of the fifty, and begin their account from thence; but this could not be done in the first account of the jubilee; of the name, (See Gill on Leviticus 25:9); ye shall not sow;
in the year of jubilee, which shows also that this could not be the forty ninth year, which of course being a sabbatical year, there would be no sowing, reaping and so this law or instruction would be quite needless: neither reap that which groweth of itself in it, nor gather the
[grapes] in it of thy vine undressed;
as in the sabbatical year, (See Gill on Leviticus 25:5); the same with respect to these things being to be observed in the year of jubilee, as in that; and so Jarchi observes that the same that is said of the sabbatical year is said of the jubilee, two holy years being found next to one another, the forty ninth year the sabbatical year, and the fiftieth year the jubilee.

Leviticus 25:11 In-Context

9 Daarna zult gij in de zevende maand, op den tienden der maand, de bazuin des geklanks doen doorgaan; op den verzoendag zult gij de bazuin doen doorgaan in uw ganse land.
10 En gij zult dat vijftigste jaar heiligen, en vrijheid uitroepen in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar zijn; en gij zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en zult wederkeren een ieder tot zijn geslacht.
11 Dit jubeljaar zal u het vijftigste jaar zijn; gij zult niet zaaien, noch inoogsten wat van zelf daarin zal gewassen zijn, noch ook de druiven der afzonderingen in hetzelve afsnijden.
12 Want dat is het jubeljaar; het zal u heilig zijn; gij zult uit het veld de inkomst daarvan eten.
13 Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren tot zijn bezitting.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.