Mattheüs 12:48

48 Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem dat zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?

Mattheüs 12:48 Meaning and Commentary

Matthew 12:48

But he answered and said unto him that told him
Of his mother and brethren being without doors, desiring, and waiting to speak to him,

Who is my mother? and who are my brethren?
These questions are put, not as if he himself was ignorant who were his mother or his brethren; or as suggesting as if he had none; or as denying that these were in such a relation to him; or as casting any slight upon them; or as intending to teach men disrespect to parents and kindred, according to the flesh; but as displeased with the man, or men, for interrupting him in his work; and to let them know, that the business of his heavenly Father was preferred by him to any his natural relations could have with him; and that he might have an opportunity of pointing out who were his relations in a spiritual sense.

Mattheüs 12:48 In-Context

46 En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.

47 En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.

48 Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem dat zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?

49 En Zijn hand uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders.

50 Want zo wie den wil Mijns Vaders doet Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder, en zuster, en moeder.