Nehemia 9:32

32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesteren; en onze profeten, en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen der koningen van Assur af tot op dezen dag.

Nehemia 9:32 Meaning and Commentary

Nehemiah 9:32

Now therefore, our God, the great, the mighty, and the
terrible God, who keepest covenant and mercy
The same titles Nehemiah gives to the Lord, ( Nehemiah 1:5 ) and it may be reasonably thought the whole prayer is his composure, which was delivered by him to the Levites:

let not all the trouble seem little before thee;
as if it was not enough; let it be judged sufficient, and no more be added, but mercy shown; Aben Ezra thinks the word "little" is not to be connected with "trouble", but with the nearest antecedent "mercy", and so Gussetius {z}; as if the sense was, let not thy mercy be small with thee, but let it be largely extended along with all the trouble, or at the time when trouble of every kind

comes upon us, on our kings, on our princes, and on our priests, and on
our prophets, and on our fathers, and on all thy people, since the
times of the kings of Assyria unto this day;
but this sense is not clear, and makes it have respect to times to come; whereas it relates to time past, and to all the trouble and affliction they had met with from the Assyrian kings, from the time they invaded their land, and carried them captive, until this very time.


FOOTNOTES:

F26 Ebr. Comment. p. 937.

Nehemia 9:32 In-Context

30 Doch Gij vertoogt het vele jaren over hen, en betuigdet tegen hen door Uw Geest, door den dient Uwer profeten, maar zij neigden het oor niet; daarom hebt Gij hen gegeven in de hand van de volken der landen.
31 Doch door Uw grote barmhartigheden hebt Gij hen niet vernield, noch hen verlaten; want Gij zijt een genadig en barmhartig God.
32 Nu dan, o onze God, Gij grote, Gij machtige, en Gij vreselijke God, Die het verbond en de weldadigheid houdt; laat voor Uw aangezicht niet gering zijn al de moeite, die ons getroffen heeft, onze koningen, onze vorsten, en onze priesteren; en onze profeten, en onze vaderen, en Uw ganse volk, van de dagen der koningen van Assur af tot op dezen dag.
33 Doch Gij zijt rechtvaardig, in alles, wat ons overkomen is; want Gij hebt trouwelijk gehandeld, maar wij hebben goddelooslijk gehandeld.
34 En onze koningen, onze vorsten, onze priesters en onze vaders hebben Uw wet niet gedaan; en zij hebben niet geluisterd naar Uw geboden, en naar Uw getuigenissen, die Gij tegen hen betuigdet.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.