Numberi 27:3

3 Onze vader is gestorven in de woestijn, en hij is niet geweest in het midden der vergadering dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd hebben in de vergadering van Korach; maar hij is in zijn zonde gestorven, en had geen zonen.

Numberi 27:3 Meaning and Commentary

Numbers 27:3

Our father died in the wilderness
As all the generation of the children of Israel did, that came out of Egypt, who were twenty years old and upwards, excepting Joshua and Caleb:

and he was not in the company of them that gathered themselves together
against the Lord in the company of Korah;
which is observed, not so much to obtain the favour and good will of Moses as to clear the memory of their father from any reproach upon it, he dying in the wilderness; and chiefly to show that the claim of his posterity to a share in the land was not forfeited, he not being in that rebellion, nor in any other; so that he and his were never under any attainder:

but died in his own sin;
which though common to all men, every man has his own peculiar way of sinning, and is himself only answerable for it, ( Isaiah 53:6 ) ( Ezekiel 18:4 ) he sinned alone, had no partner or confederate, whom he had drawn into any notorious and public sin, as mutiny to the prejudice of the state, and the rulers in it; so the Targum of Jonathan adds,

``and he did not cause others to sin,''

so Jarchi; some take him to be the sabbath breaker, ( Numbers 15:32 ) , others that he was one of those that went up the hill, ( Numbers 14:44 Numbers 14:45 ) , most likely his sin was that of unbelief, disbelieving the spies that brought the good report of the land, and giving credit to those that brought an ill report of it; and so with the rest of the people murmured, for which his carcass, with others, fell in the wilderness, and entered not into the good land, through unbelief: a sin not punished in their children:

and had no sons.
which was the reason of this application.

Numberi 27:3 In-Context

1 Toen naderden de dochteren van Zelafead, den zoon van Hefer, den zoon van Gilead, den zoon van Machir, den zoon van Manasse, onder de geslachten van Manasse, den zoon van Jozef (en dit zijn de namen zijner dochteren: Machla, Noa, en Hogla, en Milka, en Tirza);

2 En zij stonden voor het aangezicht van Mozes, en voor het aangezicht van Eleazar, den priester, en voor het aangezicht van de oversten, en van de ganse vergadering, aan de deur van de tent der samenkomst, zeggende:

3 Onze vader is gestorven in de woestijn, en hij is niet geweest in het midden der vergadering dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd hebben in de vergadering van Korach; maar hij is in zijn zonde gestorven, en had geen zonen.

4 Waarom zou de naam onzes vaders uit het midden van zijn geslacht weggenomen worden, omdat hij geen zoon heeft? Geef ons een bezitting in het midden der broederen van onzen vader.

5 En Mozes bracht haar rechtzaak voor het aangezicht des HEEREN.