Openbaring 5:3

3 En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen, noch hetzelve in zien.

Openbaring 5:3 Meaning and Commentary

Revelation 5:3

And no man in heaven
Or "no one in heaven", whether angels, or the souls of departed saints; neither the one nor the other know anything of what is to come, until it is revealed unto them:

nor in earth:
among all the men on earth, even those of the greatest sagacity and penetration, the wise, the prudent, the scribe, the disputer of this world, such who are most conversant with books, and have the greatest reach into the things of nature, or of grace:

neither under the earth;
the dead buried there, good or bad; which may be said agreeably to the notions of the ancient Jews, who believed the immortality of souls, and that they were rewarded or punished, (upo cyonov) , "under the earth", according to their virtue or vice in life ^F4: or the devils in hell; or whoever on the earth are influenced by them, as magicians, sorcerers, soothsayers, and necromancers:

was able to open the book, neither to look thereon;
or in it, so as to read it, understand it, and show to John what was in it; for the sense is, there was no creature in heaven, earth, or hell, who were masters of the deepest knowledge, and made pretensions to any, that were able to foresee and foretell things to come; or to exhibit the prophecies in this book, and represent them to John in the manner they afterwards were, and much less to accomplish them.

---

FOOTNOTES:

F4 Joseph. Antiqu. l. 18. c. 1. sect 3.

Openbaring 5:3 In-Context

1 En ik zag in de rechter hand Desgenen, Die op den troon zat, een boek, geschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegelen.

2 En ik zag een sterken engel, uitroepende met een grote stem: Wie is waardig het boek te openen, en zijn zegelen open te breken?

3 En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen, noch hetzelve in zien.

4 En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was, om dat boek te openen, en te lezen, noch hetzelve in te zien.

5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken.