Openbaring 5:4

4 En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was, om dat boek te openen, en te lezen, noch hetzelve in te zien.

Openbaring 5:4 Meaning and Commentary

Revelation 5:4

And I wept much
Not so much on his own account, because he feared his curiosity would not be gratified, and that strong desire answered, which were raised in him upon sight of the book, and increased by the angel's proclamation; but for the sake of the church of God, whose representative he was, and to whom the knowledge of this book, and the things contained in it, he judged must be very useful and profitable. The Ethiopic version reads, "and many wept"; many of those that were about the throne, as well as John:

because no man was found worthy to open and to read the book,
neither to look thereon;
because there was no creature in heaven, earth, or under it, that were of dignity and authority, as well as of ability, to open the book by unsealing it; and read and deliver out the prophecies in it upon the taking off of every seal; and so not to look into it, and foresee and foretell what was hereafter to come to pass, in the church and world: the phrase of being worthy to look on it seems to be Jewish; of the book of the generation of Adam, ( Genesis 5:1 ) , the Jews say ^F5 that

``it descended to the first man, and by it he knew the wisdom which is above; and this book came to the sons of God, the wise men of the age, (hyb axgval ykzd Nam) , "whoever is worthy to look in it", knows by it the wisdom which is from above.''

The whole verse is left out in the Alexandrian copy; and the phrase, "to read", is neither in the Vulgate Latin, nor in any of the Oriental versions.

---

FOOTNOTES:

F5 Zohar in Gen. fol. 28. 2.

Openbaring 5:4 In-Context

2 En ik zag een sterken engel, uitroepende met een grote stem: Wie is waardig het boek te openen, en zijn zegelen open te breken?

3 En niemand in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon het boek openen, noch hetzelve in zien.

4 En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden was, om dat boek te openen, en te lezen, noch hetzelve in te zien.

5 En een van de ouderlingen zeide tot mij: Ween niet; zie, de Leeuw, Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids, heeft overwonnen, om het boek te openen, en zijn zeven zegelen open te breken.

6 En ik zag, en ziet, in het midden van den troon, en van de vier dieren, en in het midden van de ouderlingen, een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven hoornen, en zeven ogen; dewelke zijn de zeven geesten Gods, die uitgezonden zijn in alle landen.