Richtere 1:6

6 Doch Adoni-Bezek vluchtte; en zij jaagden hem na, en zij grepen hem, en hieuwen de duimen zijner handen en zijner voeten af.

Richtere 1:6 Meaning and Commentary

Judges 1:6

But Adonibezek fled, and they pursued after him, and caught
him
It is very probable his view was to get to Jebus or Jerusalem, a strong and fortified city and he made his way thither as fast as he could, but was pursued and overtaken by some of the forces of Judah and Simeon; and the rather it may seem he took this course, since when he was taken by them, they brought him thither, as follows:

and cut off his thumbs and his great toes;
whereby he was disabled both for fighting and for fleeing. So the Athenians cut off the thumbs of the right hand of the Aeginetae, the inhabitants of the island of Aegina, to disable them from holding a spear, as various writers ^F6 relate. Whether the Israelites did this, as knowing this king had used others in like manner, and so, according to their law of retaliation, "eye for eye" ( Exodus 21:23-25 ) , required it; or whether, ignorant of it, were so moved and directed by the providence of God to do this, that the same measure might be measured to him which he had measured to others, is not certain; the latter seems most probable, since the Israelites did not usually inflict such sort of punishments; and besides, according to the command of God, they should have put him to death, as they were to do to all Canaanites.

---

FOOTNOTES:

F6 Valerius Maximus, l. 9. c. 2. Aelian, Var. Hist. l. 2. c. 9. Cicero de Officiis, l. 3. c. 11.

Richtere 1:6 In-Context

4 En Juda toog op, en de HEERE gaf de Kanaanieten en de Ferezieten in hun hand; en zij sloegen hen bij Bezek, tien duizend man.

5 En zij vonden Adoni-Bezek te Bezek, en streden tegen hem; en zij sloegen de Kanaanieten en de Ferezieten.

6 Doch Adoni-Bezek vluchtte; en zij jaagden hem na, en zij grepen hem, en hieuwen de duimen zijner handen en zijner voeten af.

7 Toen zeide Adoni-Bezek: Zeventig koningen, met afgehouwen duimen van hun handen en van hun voeten, waren onder mijn tafel, de kruimen oplezende; gelijk als ik gedaan heb, alzo heeft mij God vergolden! En zij brachten hem te Jeruzalem, en hij stierf aldaar.

8 Want de kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden, en hadden haar ingenomen, en met de scherpte des zwaards geslagen; en zij hadden de stad in het vuur gezet.