Richtere 16:17

17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen.

Richtere 16:17 Meaning and Commentary

Judges 16:17

That he told her all his heart
All that was in his heart concerning this affair, all that he knew relating to it; he had told her something before, or at least what came nearer to the truth of the matter, when he directed her to the weaving of his locks into the web; but now he told her all, which is as follows:

and said unto her, there hath not come a razor upon mine head;
his head had never been shaved since he was born; which was the order of the angel that foretold his birth, and it had been carefully observed to that time:

for I have been a Nazarite unto God from my mother's womb;
one condition of which, or what was enjoined a Nazarite, was, that he should not be shaved, and which had been religiously observed in Samson; and whereas abstinence from wine and strong drink was another part of the law of Nazariteship, or what such persons were obliged unto, what Josephus says concerning Samson being drunk in the above cases could not be true; since his Nazariteship would have been made void by it, and so have affected his strength: but it must be owned that there were other things Nazarites were obliged to, which were dispensed with, as has been observed in the case of Samson, a perpetual Nazarite; and therefore it is probable, that the principal thing he was to regard, and upon which his strength was continued, was not shaving his head:

if I be shaven, then my strength will go from me, and I shall become
weak, and be like any other man;
in which he says more than he ever did before, namely, that his strength should go from him; for though that did not arise from his hair, yet the keeping on of that was the condition of his retaining it.

Richtere 16:17 In-Context

15 Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: Ik heb u lief, daar uw hart niet met mij is? Gij hebt nu driemaal met mij gespot, en mij niet verklaard, waarin uw grote kracht zij.

16 En het geschiedde, als zij hem alle dagen met haar woorden perste, en hem moeilijk viel, dat zijn ziel verdrietig werd tot stervens toe;

17 Zo verklaarde hij haar zijn ganse hart, en zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd gekomen, want ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders buik af; indien ik geschoren wierd, zo zou mijn kracht van mij wijken, en ik zou zwak worden, en wezen als alle de mensen.

18 Als nu Delila zag, dat hij haar zijn ganse hart verklaard had, zo zond zij heen, en riep de vorsten der Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal op, want hij heeft mij zijn ganse hart verklaard. En de vorsten der Filistijnen kwamen tot haar op, en brachten dat geld in hun hand.

19 Toen deed zij hem slapen op haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven haarlokken zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen; en zijn kracht week van hem.