Richtere 17:2

2 Die zeide tot zijn moeder: De duizend en honderd zilverlingen, die u ontnomen zijn, om dewelke gij gevloekt hebt, en ook voor mijn oren gesproken hebt, zie, dat geld is bij mij, ik heb dat genomen. Toen zeide zijn moeder: Gezegend zij mijn zoon den HEERE!

Richtere 17:2 Meaning and Commentary

Judges 17:2

And he said unto his mother
Who seems to have been a widow, and an ancient woman since Micah had sons, and one of them at age to become a priest:

the eleven hundred shekels of silver that were taken from thee:
which were taken away by stealth from her, though it may be rendered "taken to thee" F9; which she had taken to herself out of the rest of her substance, and had separated and devoted it to religious uses; but Jarchi and Kimchi interpret it as we do, and which seems to be the best sense; of the value of this sum, (See Gill on Judges 16:5) and because the like sum is there offered, and was given to Delilah, hence some have thought, as Jarchi relates, that this woman was Delilah; but, as he observes, it is a mistake; for this woman lived long before the times of Samson and Delilah:

about which thou cursedst;
which when she perceived was stolen from her, she fell into a passion, and cursed and swore, cursed the thief that took it, whether of her own family or another; or adjured her son, that if he knew anything of it, that he would declare it, suspecting him of the robbery; some think this refers to the oath she had made, that she would devote the silver to a religious use:

and spakest of also in mine ears;
of the sum how much it was, and of the use she had designed it for; or rather the curse was delivered in his hearing, and cut him to the heart, and wrought that conviction in him, that he could not retain the money any longer, not being able to bear his mother's curse; though Abarbinel connects this with the following clause, "behold, the silver is with me"; as if the sense was, that she spake in his ears, and charged him with the theft to his face; saying, verily the silver is with thee, thou hast certainly taken it; upon which he confessed it, "I took it"; but the former sense seems best, that not being willing to lie under his mother's curse, he owned that the money was in his hands, and he had taken it from her:

and his mother said, blessed be thou of the Lord, my son;
she reversed the curse, and pronounced a blessing on him, or wished one to him, and that without reproving him for his sin, rejoicing to hear of her money again.


FOOTNOTES:

F9 (Kl xql) "captum est tibi", Montanus, Junius & Tremellius.

Richtere 17:2 In-Context

1 En er was een man van het gebergte van Efraim, wiens naam was Micha.
2 Die zeide tot zijn moeder: De duizend en honderd zilverlingen, die u ontnomen zijn, om dewelke gij gevloekt hebt, en ook voor mijn oren gesproken hebt, zie, dat geld is bij mij, ik heb dat genomen. Toen zeide zijn moeder: Gezegend zij mijn zoon den HEERE!
3 Alzo gaf hij aan zijn moeder de duizend en honderd zilverlingen weder. Doch zijn moeder zeide: Ik heb dat geld den HEERE ganselijk geheiligd van mijn hand, voor mijn zoon, om een gesneden beeld en een gegoten beeld te maken; zo zal ik het u nu wedergeven.
4 Maar hij gaf dat geld aan zijn moeder weder. En zijn moeder nam tweehonderd zilverlingen, en gaf ze den goudsmid, die maakte daarvan een gesneden beeld en een gegoten beeld; dat was in het huis van Micha.
5 En de man Micha had een godshuis; en hij maakte een efod, en terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat hij hem tot een priester ware.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.