Richtere 2:10

10 En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israel gedaan had.

Richtere 2:10 Meaning and Commentary

Judges 2:10

And also all that generation were gathered unto their
fathers
Were dead and buried, that is, the greatest part of those that were contemporaries with the elders that outlived Joshua; for they might not be all dead, at least not all that came out of Egypt, and still less all that came into the land of Canaan; for, according to the computation of Ben Gersom, the time of Joshua and the elders were but twenty seven years; and there were no more than sixty seven years from their coming out of Egypt to this time; and no doubt there were men living of eighty years of age and more, but these might be but few:

and there arose another generation after them, which knew not the
Lord;
so as to love, fear, serve, and worship him; did not own him to be the one only living and true God, otherwise they must know him nationally, being educated in the true religion:

nor yet the works which he had done for Israel;
some of them, as before observed, might have seen the works and wonders of the Lord for Israel, at their first coming out of Egypt; though not being wise, as the above writer observes, it had no effect upon them, to keep them from doing evil in the sight of God; and they all of them had been informed of them, and many had seen, and must have had personal knowledge of what was done for them at their coming into the land of Canaan; but not a practical knowledge, or such as had any influence upon them, to preserve them from idolatry.

Richtere 2:10 In-Context

8 Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, gestorven was, honderd en tien jaren oud zijnde;

9 En zij hem begraven hadden in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Heres, op een berg van Efraim, tegen het noorden van den berg Gaas;

10 En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israel gedaan had.

11 Toen deden de kinderen Israels, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij dienden de Baals.

12 En zij verlieten den HEERE, hunner vaderen God, Die hen uit Egypteland had uitgevoerd, en volgden andere goden na, van de goden der volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten den HEERE tot toorn.