Richtere 2:12

12 En zij verlieten den HEERE, hunner vaderen God, Die hen uit Egypteland had uitgevoerd, en volgden andere goden na, van de goden der volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten den HEERE tot toorn.

Richtere 2:12 Meaning and Commentary

Judges 2:12

And they forsook the Lord God of their fathers
The covenant God of their fathers, Abraham, Isaac, and Jacob, and of their more immediate ancestors; his worship they forsook, neglected his tabernacle, and the service of it:

which brought them out of the land of Egypt;
out of wretched misery and bondage there, with an high hand, and outstretched arm; and led them through the wilderness, and provided for them there, and brought them into the land of Canaan, a land flowing with milk and honey; but all these mercies were forgotten by them:

and followed other gods, of the gods of the people that [were] round
about them:
the gods of the Canaanites and Phoenicians, of the Egyptians, and of the Moabites, Amorites, and Edomites, that were round about them, on the borders of them; instead of one God they worshipped many, even all in or about the land of Canaan; so much given were they to idolatry:

and bowed themselves unto them;
giving them all religious worship and honour they were capable of:

and provoked the Lord to anger;
nothing is more provoking to him than idolatry; he being a jealous God, and will not bear any rival in worship, nor his glory to be given to another, to a strange god.

Richtere 2:12 In-Context

10 En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israel gedaan had.

11 Toen deden de kinderen Israels, dat kwaad was in de ogen des HEEREN, en zij dienden de Baals.

12 En zij verlieten den HEERE, hunner vaderen God, Die hen uit Egypteland had uitgevoerd, en volgden andere goden na, van de goden der volken, die rondom hen waren, en bogen zich voor die, en zij verwekten den HEERE tot toorn.

13 Want zij verlieten den HEERE, en dienden de Baal en Astharoth.

14 Zo ontstak des HEEREN toorn tegen Israel, en Hij gaf hen in de hand der rovers, die hen beroofden; en Hij verkocht hen in de hand hunner vijanden rondom; en zij konden niet meer bestaan voor het aangezicht hunner vijanden.