Richtere 20:2

2 En uit de hoeken des gansen volks stelden zich al de stammen van Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard uittrokken.

Richtere 20:2 Meaning and Commentary

Judges 20:2

And the chief of all the people
The princes of the tribes and heads of families, rulers of thousands, and hundreds, and fifties, and tens; or the "corners" ^F3, who were like the corner stones in a building, which are not only the most valuable and ornamental, but the strength of the building, which cement it, and support it, and hold it together; though Abarbinel thinks this intends the division and separation of each tribe, which encamped in a separate corner and side by itself: but the former sense seems best, and the meaning is, that the principal men of them,

even of all the tribes of Israel;
excepting the tribe of Benjamin:

presented themselves in the assembly of the people of God;
now gathered together: which assembly consisted, besides the heads of them, of

four hundred thousand footmen that drew sword;
or were armed men; there were 600,000 or more in Israel able to bear arms; but as now the wars in Canaan were pretty much at an end, the militia of the nation was not so regularly kept up, and many were employed in tilling the ground, and dressing the vines, and the like; and besides, as there were none of the tribe of Benjamin present, it need not be wondered at there should be no more, but rather that so many should be gathered together on such an occasion.

---

FOOTNOTES:

F3 (twnp) "anguli", V. L. Pagninus, Montanus, Munster, Vatablus, Drusius, Tigurine version.

Richtere 20:2 In-Context

1 Toen togen al de kinderen Israels uit, en de vergadering verzamelde zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba toe, ook het land van Gilead, tot den HEERE te Mizpa.

2 En uit de hoeken des gansen volks stelden zich al de stammen van Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard uittrokken.

3 (De kinderen Benjamins nu hoorden, dat de kinderen Israels opgetogen naar Mizpa.) En de kinderen Israels zeiden: Spreekt, hoe is dit kwaad geschied?

4 Toen antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was, en zeide: Ik kwam met mijn bijwijf te Gibea, dewelke Benjamins is, om te vernachten.

5 En de burgers van Gibea maakten zich tegen mij op, en omringden tegen mij het huis bij nacht; zij dachten mij te doden, en mijn bijwijf hebben zij geschonden, dat zij gestorven is.