Richtere 20:3

3 (De kinderen Benjamins nu hoorden, dat de kinderen Israels opgetogen naar Mizpa.) En de kinderen Israels zeiden: Spreekt, hoe is dit kwaad geschied?

Richtere 20:3 Meaning and Commentary

Judges 20:3

Now the children of Benjamin heard that the children of Israel
were gone up to Mizpeh
Having no doubt the same notice the rest of the tribes had; but the thing complained of being done in their tribe, and by some of it, they might be willing to screen the delinquents, or were careless about and indifferent to the case, and secure and easy, as imagining their brethren would never go to war with them about it; or were proud and haughty, and would pay no regard to the summons given them:

then said the children of Israel, tell us, how was this wickedness?
proclamation was made in the assembly, that if any person there knew anything of this shocking affair, and horrid iniquity, which was the occasion of their meeting together, that they would rise up and declare what was the cause of it, how it came about, and by whom it was done; or they addressed themselves particularly to the Levite, and his host, and his servant, who might all be upon the spot to bear witness in this case, as it is certain the former of them was, who upon this stood up, and spoke as follows.

Richtere 20:3 In-Context

1 Toen togen al de kinderen Israels uit, en de vergadering verzamelde zich, als een enig man, van Dan af tot Ber-seba toe, ook het land van Gilead, tot den HEERE te Mizpa.

2 En uit de hoeken des gansen volks stelden zich al de stammen van Israel in de vergadering van het volk Gods, vierhonderd duizend man te voet, die het zwaard uittrokken.

3 (De kinderen Benjamins nu hoorden, dat de kinderen Israels opgetogen naar Mizpa.) En de kinderen Israels zeiden: Spreekt, hoe is dit kwaad geschied?

4 Toen antwoordde de Levietische man, de man van de vrouw, die gedood was, en zeide: Ik kwam met mijn bijwijf te Gibea, dewelke Benjamins is, om te vernachten.

5 En de burgers van Gibea maakten zich tegen mij op, en omringden tegen mij het huis bij nacht; zij dachten mij te doden, en mijn bijwijf hebben zij geschonden, dat zij gestorven is.