Richtere 6:4

4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israel, noch klein vee, noch os, noch ezel.

Richtere 6:4 Meaning and Commentary

Judges 6:4

And they encamped against them
Formed a camp, from whence they sent out parties to plunder the people; or

``they were fixing their tents among them,''

as the Vulgate Latin version; and so the Targum,

``they dwelt by them,''

or fixed their habitations by them; for they seem not to have come as a regular army, but as a sort of banditti to pillage, and plunder, and destroy the fruits of the earth; and the Midianites and Arabians dwelt in tents chiefly:

and destroyed the increase of the earth;
the corn and grass before they were well ripe, and fit to cut down; this they did, and gave it to their cattle, and the rest they carried off:

till thou come unto Gaza;
a principality of the Philistines, which lay in the western part of Canaan, on the shore of the Mediterranean sea; so that as these people came out of the east, and entered the eastern part, they went through the whole land from east to west, cutting down all the fruits of the earth for forage for their cattle:

and left no sustenance for Israel;
nothing to support life with, cutting down their corn and their grass, their vines and olives, so that they had nothing to live upon:

neither sheep, nor ox, nor ass;
not anything for those creatures to live upon, nor did not leave any of them, but carried them all away.

Richtere 6:4 In-Context

2 Als nu de hand der Midianieten sterk werd over Israel, maakten zich de kinderen Israels, vanwege de Midianieten, de holen, die in de bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen.

3 Want het geschiedde, als Israel gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hen.

4 En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israel, noch klein vee, noch os, noch ezel.

5 Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven.

6 Alzo werd Israel zeer verarmd, vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israels tot den HEERE.