1 Kronieken 25:8

8 En zij wierpen de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen, als de groten, den meester met den leerling.

1 Kronieken 25:8 Meaning and Commentary

1 Chronicles 25:8

And they cast lots, ward against ward
That is, which ward or course of the singers should answer to and attend on the first ward or course of the priests in their weekly service, and which the second, and so on: as well the small as the great, the teacher as the scholar;
no regard was had to the age of a person, his being the firstborn or a younger brother, or to his office and station, whether as a teacher or a learner in the science of singing; he was made the head of a course, as the lot came up; and it may easily be observed, by comparing the lots in the following verses with the sons of the chief singers, according to the order of them in ( 1 Chronicles 25:2-4 ) that the younger are often preferred in the courses by lot to the elder, of which even the first lot is an instance.

1 Kronieken 25:8 In-Context

6 Dezen waren altemaal aan de handen huns vaders gesteld tot het gezang van het huis des HEEREN, op cimbalen, luiten, en harpen, tot den dienst van het huis Gods, aan de handen van den koning, van Asaf, Jeduthun, en van Heman.

7 En hun getal met hun broederen, die geleerd waren in het gezang des HEEREN, allen meesters, was tweehonderd acht en tachtig.

8 En zij wierpen de loten over de wacht, tegen elkander, zo de kleinen, als de groten, den meester met den leerling.

9 Het eerste lot nu ging uit voor Asaf, namelijk voor Jozef. Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf.

10 Het derde voor Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf.