2 Corinthiërs 12:8

8 Hierover heb ik den Heere driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken.

2 Corinthiërs 12:8 Meaning and Commentary

2 Corinthians 12:8

For this thing I besought the Lord thrice
With respect to the thorn in the flesh, the messenger Satan, who gave him so much continual disturbance. This sent him to the throne of grace, to request of the Lord,

that it,
or rather, "he might"

depart from me:
this request greatly confirms the above sense, for it can hardly be thought the apostle would be so importunate about the removal of a common bodily affliction; and he knew that the corruption of his nature would remain with him as long as he was in the body; and as for afflictions, reproaches, and persecutions for the Gospel's sake, he was well apprized they would abide him wherever he went; but that so troublesome an adversary might depart, as it must be greatly desirable, so it was a very proper request: and it is made to a very proper person, to the "Lord" Jesus Christ; who in the days of his flesh had such power over the devils, as to dispossess them from the bodies of men by a word speaking, and held them in subjection, and in a panic fear of him; and when upon the cross, he spoiled principalities and powers, and in the latter day will bind Satan with a chain, and shut him up in the bottomless pit for a thousand years. This request was made thrice, not with any view to the three persons in the Godhead, Father, Son, and Spirit; nor to the three usual times of prayer in a day, morning, noon, and night; nor is any exact number of times intended; but the sense is, that he frequently besought the Lord on this account.

2 Corinthiërs 12:8 In-Context

6 Want zo ik roemen wil, ik zal niet onwijs zijn, want ik zal de waarheid zeggen; maar ik houde daarvan af, opdat niemand van mij denke boven hetgeen hij ziet, dat ik ben, of dat hij uit mij hoort.

7 En opdat ik mij door de uitnemendheid der openbaringen niet zou verheffen, zo is mij gegeven een scherpe doorn in het vlees, namelijk een engel des satans, dat hij mij met vuisten slaan zou, opdat ik mij niet zou verheffen.

8 Hierover heb ik den Heere driemaal gebeden, opdat hij van mij zou wijken.

9 En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg; want Mijn kracht wordt in zwakheid volbracht. Zo zal ik dan veel liever roemen in mijn zwakheden, opdat de kracht van Christus in mij wone.

10 Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil; want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.