5
Gij hieldt mijn ogen wakende; ik was verslagen, en sprak niet.
6
Ik overdacht de dagen van ouds, de jaren der eeuwen.
7
Ik dacht aan mijn snarenspel; in den nacht overlegde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:
8
Zal dan de Heere in eeuwigheden verstoten, en voortaan niet meer goedgunstig zijn?
9
Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging een einde, van geslacht tot geslacht?
10
Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela.
11
Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert.
12
Ik zal de daden des HEEREN gedenken; ja, ik zal gedenken Uw wonderen van ouds her;
13
En zal al Uw werken betrachten, en van Uw daden spreken.
14
O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?
15
Gij zijt die God, Die wonder doet; Gij hebt Uw sterkte bekend gemaakt onder de volken.