1 Koningen 20:31

31 Toen zeiden de knechten tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israels goedertierene koningen zijn; laat ons toch zakken om onze lenden leggen, en koorden om onze hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden.

1 Koningen 20:31 Meaning and Commentary

1 Kings 20:31

And his servants said unto him
Being reduced to the utmost extremity; for if he attempted to go out of the city, he would fall into the hands of the Israelites, and there was no safety in it, the wall of it being fallen down; and it could not be thought he could be concealed long in the chamber where he was, wherefore his servants advised as follows:

behold, now, we have heard that the kings of the Israel are merciful
kings;
not only the best of them as David and Solomon, but even the worst of them, in comparison of Heathen princes, were kind and humane to those that fell into their hands, and became their captives:

let us, I pray thee;
so said one in the name of the rest:

put sack cloth on our loins, and ropes upon our heads;
and so coming in such a mean and humble manner, and not with their armour on, they might the rather hope to have admittance; so, the Syracusans sent ambassadors to Athens, in filthy garments, with the hair of their heads and beards long, and all in slovenly habits, to move their pity F18;

and go out to the king of Israel:
and be humble supplicants to him:

peradventure he will save thy life;
upon a petition to him from him; to which the king agreed, and sent it by them.


FOOTNOTES:

F18 Justin e Trogo, l. 4. c. 4.

1 Koningen 20:31 In-Context

29 En dezen waren gelegerd tegenover die, zeven dagen; het geschiedde nu op den zevenden dag, dat de strijd aanging; en de kinderen Israels sloegen van de Syriers honderd duizend voetvolks op een dag.
30 En de overgeblevenen vloden naar Afek in de stad, en de muur viel op zeven en twintig duizend mannen, die overgebleven waren; ook vlood Benhadad, en kwam in de stad van kamer in kamer.
31 Toen zeiden de knechten tot hem: Zie toch, wij hebben gehoord, dat de koningen van het huis Israels goedertierene koningen zijn; laat ons toch zakken om onze lenden leggen, en koorden om onze hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden.
32 Toen gordden zij zakken om hun lenden, en koorden om hun hoofden, en kwamen tot den koning van Israel, en zeiden: Uw knecht Benhadad zegt: Laat toch mijn ziel leven. En hij zeide: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder.
33 De mannen nu namen naarstiglijk waar, en vatten het haastelijk, of het van hem ware, en zeiden: Uw broeder Benhadad leeft. En hij zeide: Komt, brengt hem. Toen kwam Benhadad tot hem uit, en hij deed hem op den wagen klimmen.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.