1 Kronieken 26:32

32 En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend en zevenhonderd hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken des konings.

1 Kronieken 26:32 Meaning and Commentary

1 Chronicles 26:32

And his brethren, men of valour, were two thousand and seven
hundred chief fathers
That is, the brethren or kinsmen of Jerijah the Hebronite were so many principal men in their families, and men of fortitude and courage:

whom King David made rulers over the Reubenites, the Gadites, and the
half tribe of Manasseh;
all which lay on the other side Jordan; and being so remote from the seat of civil government, and of the worship of God, they were in greater danger of revolting, both from their obedience to their king, and duty to their God; land therefore so large a number was appointed over them, to instruct them and keep them in their duty to both, as follows:

for every matter pertaining to God, and affairs of the king;
to see that they kept close to the pure worship and service of God; and were faithful and loyal subjects of the king.

1 Kronieken 26:32 In-Context

30 Van de Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, kloeke mannen, duizend en zevenhonderd, over de ambten van Israel op deze zijde van de Jordaan tegen het westen, over al het werk des HEEREN, en tot den dienst des konings.
31 Van de Hebronieten was Jeria het hoofd, van de Hebronieten zijner geslachten onder de vaderen; in het veertigste jaar des koninkrijks van David zijn er gezocht en onder hen gevonden kloeke helden in Jaezer in Gilead.
32 En zijn broeders waren kloeke lieden, twee duizend en zevenhonderd hoofden der vaderen; en de koning David stelde hen over de Rubenieten, en Gadieten, en den halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken des konings.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.