1 Kronieken 29:15

15 Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting.

1 Kronieken 29:15 Meaning and Commentary

1 Chronicles 29:15

For we are strangers before thee, and sojourners, as were all
our fathers
For though they were in possession of the land of Canaan, yet they held it not in their own right, but as the Lord's,

who said, the land is mine,
( Leviticus 25:23 ) , they were but tenants in it, and were not to abide long here; they belonged to another city and country; the consideration of which might tend to set them loose to worldly things, and the more easily to part with them for the service of God, and the honour of his name:

our days on the earth are as a shadow;
man's life is expressed by days, not months and years, being so short; and by days on earth, in distinction from the days of heaven, or eternity; and these said to be as a shadow, of a short continuance, empty, mutable, and uncertain, dark and obscure, quickly gone, like the shadow of the sun; and not only like that, or of a mountain, tree or wall; but, as the Targum, of a bird that is flying, which passes away at once:

and [there is] none abiding;
not long, much less always, being but sojourners as before; so Cato in Cicero ^F16 is represented as saying,

``I depart out of this life as from an inn, and not an house; for nature has given us an inn to sojourn, not a place to dwell in:''

or "there is no hope or expectation" ^F17; of living long, of recalling time, and of avoiding death.

---

FOOTNOTES:

F16 De Senectute, c. 23.
F17 (hwqm Nya) "non est expectatio sive spes", Pagninus, Montanus, Vatablus, Michaelis.

1 Kronieken 29:15 In-Context

13 Nu dan, onze God, wij danken U, en loven den Naam Uwer heerlijkheid.

14 Want wie ben ik, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, om vrijwillig te geven als dit is? Want het is alles van U, en wij geven het U uit Uw hand.

15 Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, gelijk al onze vaders; onze dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting.

16 HEERE, onze God, al deze menigte, die wij bereid hebben om U een huis te bouwen, den Naam Uwer heiligheid, dat is van Uw hand, en het is alles Uw.

17 En ik weet, mijn God, dat Gij het hart proeft, en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden. Ik heb in oprechtigheid mijns harten al deze dingen vrijwillig gegeven, en ik heb nu met vreugde Uw volk, dat hier bevonden wordt, gezien, dat het zich jegens U vrijwillig gedragen heeft.