1 Kronieken 4:23

23 Dezen waren pottenbakkers, wonende bij plantages en tuinen; zij zijn daar gebleven bij den koning in zijn werk.

1 Kronieken 4:23 Meaning and Commentary

1 Chronicles 4:23

These were the potters
Or are the potters; the posterity of those men, who were so famous in their day, are now of mean employments: some of them made earthen pots; and some of them

dwelt among plants and hedges;
or were employed in planting gardens and orchards, and making fences for them; or, as others think, "dwelt in Netaim and Gadara", cities in the tribe of Judah:

there they dwelt with the king for his work;
to make pots, plant gardens, and set hedges for him; either for the king of Judah, or it may be for the king of Babylon, where they were carried captive, and now chose to remain, doing those servile works for the king, without the city, in the fields.

1 Kronieken 4:23 In-Context

21 De kinderen van Sela, den zoon van Juda, waren Er, de vader van Lecha, en Lada, de vader van Maresa; en de huisgezinnen van het huis der linnenwerkers in het huis Asbea.
22 Daartoe Jokim, en de mannen van Chozeba, en Joas, en Saraf (die over de Moabieten geheerst hebben) en de Jasubilehem; doch deze dingen zijn oud.
23 Dezen waren pottenbakkers, wonende bij plantages en tuinen; zij zijn daar gebleven bij den koning in zijn werk.
24 De kinderen van Simeon waren Nemuel en Jamin, Jarib, Zerah, Saul.
25 Sallum was zijn zoon; Mibsam was zijn zoon; Misma was zijn zoon.
The Dutch Staten Vertaling translation is in the public domain.