1 Samuël 4:8

8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? Dit zijn dezelfde goden, die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben, bij de woestijn.

1 Samuël 4:8 Meaning and Commentary

1 Samuel 4:8

Woe unto us, who shall deliver us out of the hand of these
mighty gods?
&c.] Of whom they spoke in an ironical and sneering manner; or if seriously and through fear, they use their own Heathenish language, as if the Israelites had many gods, as they had, though mightier than theirs; though the Syriac and Arabic versions read in the singular, out of the hand of God, or the most strong God; and so the Targum, out of the hand of the Word of the Lord:

these are the gods that smote the Egyptians with all the plagues in the
wilderness:
the ten plagues were inflicted on the Egyptians in the land of Egypt, and not in the wilderness; wherefore the Philistines may be supposed to be mistaken in this circumstance; which is not to be wondered at, since many historians who have written of the affairs of the Jews have been mistaken in them, as Justin, Tacitus, and others; nay, even Josephus himself in some things: but perhaps respect is had to the drowning of Pharaoh and his host in the Red sea, which had the wilderness of Etham on both sides of it; and this stroke was the finishing one of the plagues on the Egyptians. R. Joseph Kimchi supposes the word for wilderness has the signification of speech, as in ( Song of Solomon 4:3 ) and that the sense of the Philistines is, that God smote the Egyptians with all the plagues he did by his word, his orders, and commands; but now he was come in person, and would smite them by himself; this sense Abarbinel calls a beautiful one.

1 Samuël 4:8 In-Context

6 Als nu de Filistijnen de stem van het juichen hoorden, zo zeiden zij: Wat is de stem van dit grote juichen in het leger der Hebreen? Toen vernamen zij, dat de ark des HEEREN in het leger gekomen was.

7 Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden: God is in het leger gekomen. En zij zeiden: Wee ons, want dergelijke is gisteren en eergisteren niet geschied!

8 Wee ons, wie zal ons redden uit de hand van deze heerlijke goden? Dit zijn dezelfde goden, die de Egyptenaars met alle plagen geplaagd hebben, bij de woestijn.

9 Zijt sterk, en weest mannen, gij Filistijnen, opdat gij de Hebreen niet misschien dient, gelijk als zij ulieden gediend hebben; zo zijt mannen, en strijdt.

10 Toen streden de Filistijnen, en Israel werd geslagen, en zij vloden een iegelijk in zijn tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat er van Israel vielen dertig duizend voetvolks.